[A 3] [...]
Onafhankelijke bespiegelingen over de Kunst.
door Theo van Doesburg.
Het ontstaan van een beeldend kunstwerk.
Een kunstenaar ziet, hoort of wedervaart iets en hetgeen hij ziet, hoort of wedervaart wekt bij hem zekere gevoelens of juister openbaringen. Deze gevoelens of openbaringen verwekken tegelijkertijd in zijn geest een Beeld. Zijn de gevoelens ontstaan door het zien van zekere natuurvormen, dan kan het gebeuren dat dit Beeld soms in niets op hetgeen hij buiten zich, in de natuur waarnam, gelijkt.
Dit Beeld is de zuivere vorm van zijn innerlijke ontroering. Zijn gevoelens zijn in zijn geest tot een, alleen voor den kunstenaar zichtbaar, beeld geworden. Dit beeld daar in zijn geest is het reine, geestelijke kunstwerk. Dit beeld heeft de kleur, het licht, de beweging, de hevigheid, in een woord het leven van de openbaring waaruit het ontstond.
Daar is het.
Daar is het kunstwerk.
Dáár voor hem en boven hem levend en bewegend in de oneindige ruimte van den geest. Dit is des kunstenaars schepping; zijn levende schepping. En het zou zóó goed zijn, indien de menschen het vermogen hadden in elkaars geest te schouwen, zonder hulp van den vorm: de Kunst.
Maar de mensch is niet geest alleen, de mensch is ook stof en de kunstenaar zijnde mensch en levend als alle schepsels onder den voet van het evenwicht, verlangt ook een stoffelijken vorm te geven aan zijne zuiver-geestelijke schepping.
Nu volgt de strijd om het evenwicht, de strijd tegen en met de stof. De kunstenaar bezigt verf, marmer, woorden; noten en hoe meer hij de stof beheerscht en doet gehoorzamen, hoe meer hetgeen hij nu gaat maken op het oorspronkelijke abstracte kunstwerk zal gelijken.
Uit dezen strijd tegen de stof komt tenslotte de verzoening tusschen stof en geest tot stand.
Hoe inniger de verzoening tusschen geest en materie is, hoe gemakkelijker en duidelijker de geest door de stof (techniek) heen gezien kan worden.
Toch kan het kunstwerk dat de kunstenaar met materie schept nooit volkomen gelijk zijn aan het kunstwerk dat reeds in zijn geest bestaat.
Het gelijk maken van het geestelijke met het stoffelijke kunstwerk is de voornaamste handeling van den kunstenaar. Geheel gelijk maken kan hij niet, hij kan slechts overeenbrengen.
Het kunstwerk in de diepste beteekenis is zuiver geestelijk. Wat de wereld ontvangt en als kunstwerk begroet is slechts een gelijkenis van het rein-abstracte kunstwerk; meer of minder duidelijk. De kunstenaar doet zijn geheele leven niets anders dan den afstand tusschen het geestelijk kunstwerk en de stoffelijke gelijkenis zoo klein mogelijk maken. De bizonderheid van zekere werken van Matthijs Maris is voornamelijk hierin gelegen, dat de afstand tusschen het geestelijke en het stoffelijke kunstwerk zeer klein is.
De kunstenaar, die het meest de stof beheerscht, het middel tot een minimum beperkt (zooals bijv. de Japanners) enmet zoo weinig mogelijk materie zoo duidelijk mogelijk het geestelijk Beeld zijner geveoelens bezield weergeeft, is de beste kunstenaar.
Omdat het geestelijk kunstwerk, zooals wij zagen, ontstaan is uit het innerlijk leven of de gevoelens van den kunstenaar, zal de gelijkenis — het stoffelijk kunst werk — waarin deze gevoelens zoo duidelijk mogelijk zijn overgebracht, het vermogen hebben, door kleuren, lijnen en vormen bij Plastische kunst, door klanken bij Muziek, door woorden bij Literatuur, in den aanschouwer, hoorder of lezer, dezelfde gevoelens (doch misschien niet even sterk als in den kunstenaar) op te wekken.
Dat is de uitwerking der Kunst.
Elke schilderij, elk beeld, elk boek, elk muziekstuk of bouwwerk dat niet gevoelens (de openbaring van het innerlijk, menschelijk leven) tot grondslag heeft, elk werk dat niet is een gelijkenis van een geestelijk kunstwerk, dat op het oogenblik van de openbaring ontstaan is, is geen kunst-werk.
De kunstenaar, die de stof (techniek en onderwerp) niet zoodanig beheerscht, dat hij zijn geestelijke schepping zinnelijk (= door de zintuigen waarneembaar; b. v. hoorbaar of zichtbaar) kan maken, bewijst niet dat hij kunstenaar is.
Het vormgeven is het bewijs voor de wereld.
De wereld is vorm en verlangt vorm.
De kunstenaar heeft geen andere bedoeling, dan datgene wat hem in den geest geopenbaard is, openbaar te maken in de wereld.
Elk werk dat gemaakt wordt met de bedoeling, gevoelens op te wekken is onzuiver.
De kunstenaar alleen kan beoordeelen in hoeverre het kunstwerk voor de wereld gelijkt op het geestelijk origineel. De ontevredenheid, die oprechte arbeiders met hun werk hebben ontstaat hieruit: dat het kunstwerk voor de wereld onvolkomen is, het geestelijk origineel volkomen.
De oorzaak hiervan is te vinden in den Tijd.
Het geestelijk kunstwerk ontstaat buiten tijd, het stoffelijk kunstwerk ontstaat in den tijd. Vanaf het moment, dat de kunstenaar zijn gevoelens duidelijk als een apotheose in zijn geest ziet, tot het moment dat het stoffelijk kunstwerk dáár is, verloopt tijd. Hoe meer tijd er tusschen deze beide momenten verloopt, hoe meer het geestelijk beeld verduistert. Hoe zwakker het stoffelijk kunstwerk het geestelijk beeld zal reflecteeren.
Het impressionisme van voorheen, het post-impressionisme en het synchronisme 1) (gelijktijdigheid) van heden hebben geen andere beteekenis in het kunstgeheel dan de poging van zekere schilders om door toenemende snelheid van handeling den tijd op te heffen en den afstand tusschen te twee genoemde momenten geheel te doen ophouden.
————————
1) Wat betreft het streven der moderne schilders, der cubisten, futuristen, synchronisten, orphisten enz., en de beteekenis hiervoor voor de schilderkunst hoop ik in een afzonderlijk opstel uitvoerig te behandelen.
|