Eenheid/Nummer 208/Over tentoonstellingen St. Lucas 1914

Over tentoonstellingen
St. Lucas 1914
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum 30 mei 1914
Titel Uit den tempel der schoonheid. Over tentoonstellingen St. Lucas 1914
Tijdschrift Eenheid
Jg, nr, pg [4], 208, [2]

Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein

UIT DEN TEMPEL DER SCHOONHEID

door

THEO VAN DOESBURG.

Over tentoonstellingen St. Lucas 1914.

      Het zal ongeveer in 1880 geweest zijn, dat Tolstoy alleen over Europa twee millioen schilders telde. Laten we aannemen, dat deze schatting sinds dien met nog éen millioen schilders verhoogd kan worden, dan blijft Kunst toch een even zeldzaam verschijnsel als een zonsverduistering b.v. Natuurlijk niet wanneer we kunst opvatten volgens de begrippen der massa en der massa-kritiek, maar getoetst aan de meest zuivere bronnen van menschelijk voelen en scheppen.


      Het scheppen wordt voorafgegaan door een zekere beweegreden. De beweegreden dat is de aandrift. Indien de aandrift tot scheppen onzuiver is kan geen zuiver werk ontstaan; daar het beeld van het kunstwerk reeds in de aandrift besloten is. Tot de onzuivere aandriften moeten wij rekenen: eerzucht, roemzucht, winstbejag, zinnelijkheid en bedwelmingen (zinnelijkheid in den vorm van sexualiteit noem ik onzuiver als aandrift tot kunst scheppen, omdat Kunst eene zuiver-geestelijke handeling is.)


      Zoodra echter de beweegreden of aandrift tot het voortbrengen van kunst zuiver is, ontstaat altijd iets reins, hetzij in de ruimte – als volkomen Kunstschepping – of beperkt als bezielde afbeelding van de natuur. Eene tentoonstelling van schilderijen leent er zich altijd bizonder goed toe de verschillende aandriften te leeren kennen en onderscheiden. Een tentoonstelling van schilderijen, kunstwerken of wat daar voor gehouden wordt, leent zich minder tot het zuiver opnemen van Kunst; gesteld dat die aanwezig is.
      Tot de zuivere beweegreden of aandrift moet in de eerste plaats gerekend worden, het kennen (= ondergaan) van de beste en zuiverste gevoelens; anders gezegd: van God en de behoefte hieraan uitdrukking te geven in een der vormen van de verbeelding. Uit deze soort van aandrift ontstonden die werken, welke tot heden toe nog bestaan en waarin een middelpunt is dat onveranderd blijft.
      Een werk van dit gehalte is zeldzaam en wordt op tentoonstellingen niet of zelden aangetroffen.
      Zooals het in alle takken van het Geestelijk leven is, zoo is het eveneens in de Kunst. Eenige sterke en zuivere naturen brengen iets grootsch en goeds tot stand en een legio onzuivere naturen brengen een massa kleins en slechts tot stand. De waarde der kunst wordt niet bepaald door de kwantiteit, maar door de kwaliteit.
      Wanneer ’n onnoozele in den regen onder ’n lantaarn uit een verfrommeld papiertje ’n katechesatieboekje haalt, om even-vlug de vragen na te lezen welke haar op de les gesteld kunnen worden, dan is die onnoozele door die handeling geen stichtster van nieuwe stellingen aangaande het goddelijk wezen.
      Toch zijn er in alle vakken heel wat onnoozelen, die zich bovendien nog verbeelden een Boeddha te zijn. Zij zijn echter Don Quichots. Laat Don Quichot in den waan, dat zijn scheerbekken een gouden helm is. Ieder heeft zijn „gouden helm.”
      Dit geldt ook voor tentoonstellingen.
      Er zijn op elke tentoonstelling een massa onnoozelen, die van de keten en evolutie der Kunst geen flauw besef hebben; in die keten niet verbonden zijnde een stilleventje of portret nabootsen, zooals dat voor ’n eeuw geleden ook werd gedaan. Het zijn [w]ellicht de gelukkigsten, daar zij gretige koopers vinden en een troost zijn voor chitici, die oordeelvellingen neerschrijven, zooals dat voor ’n eeuw geleden ook werd gedaan. Zij trachten eenvoudig wat te sjacheren in de hoeken van den tempel der Kunst. Het is echter de Kunst-zelve, die hen er later uit verjaagt.


II.


      Op elke tentoonstelling waaraan ’n zekere stijl ontbreekt – stijl d. i. hier: een leidend gevoel; een leidende overtuiging – zijn drie voornaamste elementen tegenwoordig;
      1. Het passieve element.
      2. Het nabootsend element.
      3. Het actieve element.
      Tot het passieve element rekene men de voortbrengsels van hen, die een tekort hebben aan bezieling (waardoor ze evenmin bezielde nabootsingen van natuur of kunst kunnen leveren). Alles in hen verkeerd in een toestand van stilstand. Zij bezielen niet; zij dooden niet. Zij zijn geheel onschadelijk en het is van uit Kunst beschouwd of ze er geheel niet zijn. Ze evolueeren dus van zelf niet en bezitten niet de vaardigheid – zooals schilders als Goedvriend, Van den Berg, De Boer, Monikkendam e. a., – nabootsingen van Kunst te leveren. Zij, de passieven, brengen dingen voort, die – het is mijne plicht oprecht te zijn – in obscure spiegel- en lijstenzaakjes thuis hooren. De onzuivere aandrift die hen tot voortbrengen beweegt is financieel belang. Hun aantal is zeer groot en groeit met den dag.


      Onder het nabootsend element moeten gerangschikt worden alle werken, die hun oorsprong hebben in andere werken en herleid kunnen worden van oorsprong tot oorsprong. Om dit [n]og wat op te helderen laat ik hier ’n lijst volgen, dat, hoewel vluchtig en onvolledig, een proeve tot deze herleiding is:
      Co. Breman (een der bezielde werken op de exp.) = te herleiden tot: Claude Monet.
      Garf = Metling = academie = geschilderde photografie.
      Krabbé = Metling = Bonnat = academie = geschilderde photografie.
      Caspel = Bonnat = academie = gesch. photogr.
      Van Tongc = Neuhuis.
      Gerdes = (zwak) Van Dongen.
      B. Beek = Gabriël (met aftrek van diens natuurbezieling).
      v. Raalte = Knap = Breitner.
      Knip = Weissenbruch (1e tijd) = Springer.
      Ritsema = Willem Maris (zonder diens natuurbezieling).
      De Boer = Monticelli (zonder diens kracht in kleur-bedwelming).
      Butter = Puvis de Chavannes (doch zwakker en zonder de religieuze tendenz van dezen Franschman).
      Ten Cate = Bilders = Koekkoek.
      Van Ponstijn = Cézanne (doch zonder diens scherpe overtuiging).
      J. Sluiters = Van Dongen / Van Gogh Braque e. a.
      Op deze wijze zouden wij alle werken die ons on[der] de oogen komen kunnen herleiden tot hun oorsp[rong] en invloed. Deze oorsprong of invloed zou weder to[t] een anderen oorsprong of invloed herleid kunne[n] worden. Het punt waarop wij ten slotte stuiten, d[e] bron waarin al deze invloeden te zamen komen is d[e] sterke persoonlijke arbeider die wij gewoon zijn „genie” te noemen. Dat is de zon, die de stralen uitzond hetzij van nieuw babisch Gevoel (het innerlijk der Kunst) of als nieuwe manier (het uiterlijk de[r] kunst).
      Onder het nabootsend element moet ook verstaan worden de aandrift „natuur”, en geen „kunst” te geven.
      Van het actieve element, dat gering is, ontmoeten wij ook in no 339, „portret van mevr. S...”. door Jan Sluiters. Het is wel weder te herleiden tot moderne buitenlandsche schilderkunst, mist tevens basisch gevoelen, maar brengt toch iets geestelijks naar buiten, in tegenstelling tot de zinnelijke schilderingen van naakt-overgeleverde dier-vrouwen.
      Het behoort dáárom tot het actieve element, omdat dit „portret van mevrouw S...” de betekenis inhoudt, dat de schildersnatuur van den maker in beweging is. Zij richt zich niet direct op de zinnelijke natuur, maar is bezig – zoo mogelijk – zich te vergeestelijken.
      Een landschap waarin een klaar beeld van de natuur geboden wordt, en waarin deze meer als Begrip verschijnt, is voornamelijk no. 96, door Tekkes. Het is echt. Het is kloek. Het is klaar.
      Het landschap van Co Breman, rotsen in water, heeft als hoogste punt iets van muziek.


      Kunst begint in een kunstwerk altijd daar waar „natuur” in „boven-natuur”, in Begrip, in Geest overgaat.


      Lemayeux heeft tamelijk reine, bezielde natuurafbeeldingen.


      Amsterdam, 1914.