Van zon en zomer/Avond aan zee

[ 41 ]


AVOND AAN ZEE


De zon sleepte als een goudfazant
Al die pracht van gouden pluimen
Naar 't overzeesche verre land,
Aan 't strand bleef het zachtjes schuimen —
En de golven vertelden — bij beurt — bij beurt —
Wat ver in de zee was gebeurd.

Een vogel viel in de' avondstond,
Een duif met zoo bleeke veeren,
Die had een groote roode wond,
Die kon nooit meer vliegen leeren —
En de golven vertelden — bij beurt — bij beurt —
Wat ver in de zee was gebeurd.

Een witte vogel stond te pronk,
Een pauw die ijdel ontplooide —
De maan rees op, die helder blonk,
Die de zee vol zilver strooide —
En de golven vertelden — bij beurt — bij beurt —
Wat ver in de zee was gebeurd.