Van zon en zomer/De krekels en de wandelaar
← Melancholische Monoloog | Van zon en zomer (1918) door Adama van Scheltema | Mijn Hart! → |
[ 21 ]
DE KREKELS EN DE WANDELAAR
De dag ging heen, zonk eenzaam achter
Een oude wijze vlier.
De meiliedjes werden al zachter,
De wei lag vol getier —
De kleine krekels riepen:
Kom hier! kom hier! kom hier!
'k Sloop zachtjes door de bronzen wei.
Het zong er als een lier, —
Ik hoorde 't — ik was heel dichtbij
Dan zweeg 't — ik zag geen zier. —
't Was verder dat ze 't riepen:
Kom hier! kom hier! kom hier!
De avond borg zijn schoonheid weg
— Zijn schatkist op een kier —
Ik zag het niet, 'k zocht langs den weg,
Ik zocht zoo'n zingend dier. —
't Was ginder dat ze 't riepen:
Kom hier! kom hier! kom hier!
Ik voelde mij alleen in 't donker.
Een sterretje had pleizier
En lachte met zijn fijn geflonker
Door de oude wijze vlier. — —
Alleen de krekels riepen:
Kom hier! kom hier! kom hier!