Verdrag nopens de rechten en verplichtingen der onzijdige Mogendheden in geval van zeeoorlog

Verdrag nopens de rechten en verplichtingen der onzijdige Mogendheden in geval van zeeoorlog

Dertiende Conventie van Den Haag 1907

Type Multilateraal
Ondertekening 18 oktober 1907 in 's-Gravenhage
Inwerkingtreding 26 januari 1910
Brontaal Frans
Vertaling Officiële Nederlandse
Leden 30
Bron Rodekruis.nl
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Dertiende Conventie van Den Haag 1907 op Wikipedia

Den Haag, 18 oktober 1907

Ten einde de verschillen van meening, die in geval van zeeoorlog, nog bestaan op het stuk der betrekkingen tusschen de onzijdige Mogendheden en de oorlogvoerende Mogendheden te verminderen en de moeilijkheden te voorkomen waartoe deze verschillen aanleiding zouden kunnen geven;

Overwegende dat, indien men het niet reeds nu eens kan worden over de bepalingen die zich uitstrekken tot alle omstandigheden, welke zich in de practijk kunnen voordoen, het niettemin van onbetwistbaar nut is, binnen de perken van het mogelijke, algemeene regelen vast te stellen voor het geval de oorlog ongelukkigerwijze kwam uit te breken;

Overwegende dat, in de niet door dit Verdrag voorziene gevallen, rekening behoort te worden gehouden met de algemeene beginselen van het volkenrecht;

Overwegende dat het wenschelijk is dat de Mogendheden nauwkeurige voorschriften uitvaardigen om de gevolgen te regelen van den toestand van onzijdigheid, dien zij mochten hebben aangenomen;

Overwegende dat het, voor de onzijdige Mogendheden, een erkende plicht is onpartijdig op de verschillende oorlogvoerenden de door haar aangenomen regelen toe te passen;

Overwegende dat, in dezen gedachtengang, die regelen in beginsel tijdens den oorlog niet mogen worden gewijzigd door eene onzijdige Mogendheid, behoudens in geval de opgedane ondervinding de noodzakelijkheid daarvan aantoonde voor de handhaving van hare rechten;

Zijn overeengekomen de volgende algemeene regelen in acht te nemen, die bovendien geenerlei inbreuk bedoelen te maken op de bepalingen van bestaande algemeene verdragen, en hebben tot Hunne Gevolmachtigden benoemd, te weten:

(volgen de namen der gevolmachtigden);

Die, na hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben nedergelegd, omtrent de volgende bepalingen zijn overeengekomen:

Artikel 1

De oorlogvoerenden zijn gehouden de souvereine rechten der onzijdige Mogendheden te eerbiedigen en zich binnen onzijdig grondgebied of in onzijdige wateren te onthouden van alle handelingen, die van den kant der Mogendheden, die ze zouden toelaten, eene verzaking harer onzijdigheid zouden opleveren.

Artikel 2

Alle vijandelijke handelingen, daaronder begrepen het maken van prijzen en de uitoefening van het recht van onderzoek, gepleegd door oorlogsschepen der oorlogvoerenden in de territoriale wateren eener onzijdige Mogendheid, leveren eene schending op der onzijdigheid en zijn streng verboden.

Artikel 3

Wanneer een vaartuig prijs gemaakt is in de territoriale wateren eener onzijdige Mogendheid, moet die Mogendheid, indien de prijs nog binnen haar rechtsgebied is, de middelen aanwenden waarover zij beschikt, opdat de prijs met hare officieren en bemanning worde vrijgelaten en opdat de bemanning, die door den prijsmaker aan boord geplaatst is, geïnterneerd worde.
Indien de prijs buiten het rechtsgebied der onzijdige Mogendheid is, moet de Regeering van den prijsmaker op aanvrage dier Mogendheid de prijs met hare officieren en bemanning vrijlaten.

Artikel 4

Geen prijsgerecht kan door eenen oorlogvoerende worden ingesteld op onzijdig grondgebied of op een schip in onzijdige wateren.

Artikel 5

Het is den oorlogvoerenden verboden onzijdige havens en wateren tot basis van vlootoperatiën tegen hunne tegenstanders te maken, met name er radio-telegrafische stations of eenig toestel, bestemd om als middel van gemeenschap met strijdkrachten te land of ter zee te dienen, op te stellen.

Artikel 6

De overdracht, onder welken titel ook, van oorlogsschepen, munitie of eenigerlei oorlogsmateriaal, rechtstreeks of middellijk door eene onzijdige Mogendheid aan eene oorlogvoerende Mogendheid gedaan, is verboden.

Artikel 7

Eene onzijdige Mogendheid is niet gehouden te beletten den uit- of doorvoer, voor rekening van een der oorlogvoerenden, van wapenen, munitie en in het algemeen van al wat voor een leger of eene vloot dienstig kan zijn.

Artikel 8

Eene onzijdige Regering is gehouden de middelen waarover zij beschikt aan te wenden ten einde binnen haar rechtsgebied de uitrusting of bewapening te verhinderen van eenig vaartuig, waarvan zij redelijke gronden heeft te gelooven, dat het bestemd is om te kruisen of om mede te werken aan vijandelijke operatiën tegen eene Mogendheid, waarmede zij in vrede is. Ook is zij gehouden hetzelfde toezicht uit te oefenen, ten einde het vertrek uit haar rechtsgebied te verhinderen van eenig vaartuig, bestemd om te kruisen of om mede te werken aan vijandelijke operatiën en dat binnen gezegd rechtsgebied geheel of gedeeltelijk voor oorlogsdoeleinden mocht zijn geschikt gemaakt.

Artikel 9

Eene onzijdige Mogendheid moet op beide oorlogvoerenden gelijkelijk de voorwaarden, beperkingen en verbodsbepalingen toepassen, die door haar zijn uitgevaardigd op het stuk van toelating in hare havens, reeden of territoriale wateren van oorlogsschepen van oorlogvoerenden of van hunne prijzen.
Echter kan eene onzijdige Mogendheid den toegang tot hare havens en reeden verbieden aan een vaartuig van een oorlogvoerende, dat mocht hebben nagelaten zich naar de door haar uitgevaardigde bevelen en voorschriften te gedragen of de onzijdigheid mocht hebben geschonden.

Artikel 10

De onzijdigheid eener Mogendheid loopt geen gevaar door de eenvoudige doorvaart door hare territoriale wateren van oorlogsschepen of prijzen van de oorlogvoerenden.

Artikel 11

Eene onzijdige Mogendheid kan de oorlogsschepen der oorlogvoerenden zich laten bedienen van hare gediplomeerde loodsen.

Artikel 12

Bij gebreke van andere bijzondere bepalingen der wetgeving van de onzijdige Mogendheid is het den oorlogsschepen der oorlogvoerenden verboden in de havens en reeden of in de territoriale wateren van die Mogendheid langer dan 24 uren te blijven, behoudens de gevallen in dit Verdrag voorzien.

Artikel 13

Indien eene Mogendheid, welke in kennis is gesteld van de opening der vijandelijkheden, verneemt, dat een oorlogsschip van een oorlogvoerende zich in een harer havens en reeden of in hare territoriale wateren bevindt; moet zij aan gezegd schip te kennen geven, dat binnen het 24 uur of binnen den door de plaatselijke wet voorgeschreven termijn moet vertrekken.

Artikel 14

Een oorlogsschip van een oorlogvoerende kan zijn verblijf in eene onzijdige haven niet verder dan den wettelijken duur rekken, dan ter zake van averijen of wegens de gesteldheid der zee. Het moet vertrekken, zoodra de oorzaak der vertraging is vervallen. De regelen op de beperking van het verblijf in de onzijdige havens, reeden en wateren zijn niet toepasselijk op oorlogsschepen, uitsluitend gebezigd voor eene godsdienstige, wetenschappelijke of menschlievende zending.

Artikel 15

Bij gebreke van andere bijzondere bepalingen der wetgeving van de onzijdige Mogendheid, bedraagt het grootst aantal oorlogsschepen van een oorlogvoerende, dat zich te zelfder tijd in een van hare havens of reeden mag bevinden, drie.

Artikel 16

Wanneer oorlogsschepen van beide oorlogvoerenden zich gelijktijdig in eene onzijdige haven of reede bevinden, moet er minstens 24 uur verloopen tusschen het vertrek van het schip van een oorlogvoerende en het vertrek van het schip van den andere.
De orde van vertrek wordt bepaald door de orde van aankomst, tenzij het eerstaangekomen schip in het geval verkeert, waarin verlenging van den wettelijken duur van het verblijf is toegelaten.
Een oorlogsschip van een oorlogvoerende kan eene onzijdige haven of reede niet verlaten binnen 24 uur na het vertrek van een handelsvaartuig dat de vlag van zijne tegenpartij draagt.

Artikel 17

In de onzijdige havens en reeden kunnen oorlogsschepen van een oorlogvoerende hunne averijen slechts in zoover herstellen, als voor de veiligheid van de vaart onmisbaar is, en niet op eenigerlei wijze hunne strijdkracht versterken. De onzijdige overheid stelt den aard vast der te verrichten herstellingen, die zoo snel mogelijk moeten worden uitgevoerd.

Artikel 18

De oorlogsschepen van oorlogvoerenden kunnen zich niet bedienen van onzijdige havens, reeden en territoriale wateren om hunnen krijgsvoorraad of hunne bewapening te vernieuwen of te vergrooten, of om hunne bemanningen voltallig te maken.

Artikel 19

De oorlogsschepen van oorlogvoerenden kunnen in de onzijdige havens en reeden zich niet verder van levensmiddelen voorzien dan om hunnen normalen voorraad in vredestijd aan te vullen.
Ook kunnen die schepen slechts zooveel brandstof innemen als noodig is om de naaste haven van hun eigen land te bereiken. Zij kunnen overigens zooveel brandstof innemen als noodig is om de eigenlijk gezegde bunkers te vullen, wanneer zij zich in onzijdige landen bevinden, die deze wijze van bepaling der te leveren brandstof hebben aangenomen.
Indien, volgens de wet der onzijdige Mogendheid, de schepen eerst 24 uur na hunne aankomst kolen ontvangen, wordt de wettelijke duur van hun verblijf met 24 uren verlengd.

Artikel 20

De oorlogsschepen van oorlogvoerenden, die brandstof hebben ingenomen in eene haven eener onzijdige Mogendheid, kunnen zich eerst drie maanden later weder in eene haven van dezelfde Mogendheid van voorraad voorzien.

Artikel 21

Eene prijs kan in eene onzijdige haven alleen worden binnengebracht wegens onzeewaardigheid, slechte gesteldheid der zee, gebrek aan brandstof of aan levensmiddelen.
Zij moet weder vertrekken, zoodra de oorzaak die het binnenloopen heeft gerechtvaardigd is vervallen.
Indien zij zulks niet doet, moet de onzijdige Mogendheid haar het bevel kenbaar maken om te vertrekken; in geval zij daaraan geen gevolg mocht geven, moet de onzijdige Mogendheid de middelen aanwenden, waarover zij beschikt, om haar met hare officieren en hare bemanning vrij te laten en de bemanning, door den prijsmaker aan boord geplaatst, te interneeren.

Artikel 22

Ook moet de onzijdige Mogendheid de prijs vrijlaten, die binnengebracht mocht zijn onder andere omstandigheden dan die, voorzien in artikel 21.

Artikel 23

Eene onzijdige Mogendheid kan den toegang tot hare havens en reeden toestaan aan al of niet begeleide prijzen, wanneer zij er worden binnengebracht om onder sequestratie gelaten te worden in afwachting der beslissing van het prijsgerecht. Zij kan de prijs in eene andere van hare havens doen brengen.
Indien de prijs door een oorlogsschip begeleid wordt, mogen de officieren en manschappen door den prijsmaker aan boord geplaatst overgaan op het begeleidende schip.
Indien de prijs alleen reist, wordt de door den prijsmaker aan boord geplaatste bemanning vrijgelaten.

Artikel 24

Indien ondanks de kennisgeving der onzijdige overheid, een oorlogsschip van een oorlogvoerende eene haven niet verlaat, waarin het niet het recht heeft te blijven, heeft de onzijdige Mogendheid het recht de maatregelen te nemen, die zij noodig mocht oordeelen om het schip buiten staat te stellen zee te kiezen gedurende den oorlog, en de commandant van het schip moet de uitvoering dezer maatregelen vergemakkelijken.
Wanneer een schip van een oorlogvoerende door eene onzijdige Mogendheid wordt vastgehouden, worden de officieren en bemanning eveneens vastgehouden.
De aldus vastgehouden officieren en bemanning kunnen op het schip worden gelaten, dan wel hetzij op een ander schip, hetzij aan land worden gehuisvest, en zij kunnen worden onderworpen aan zoodanige beperkende maatregelen, als noodig mocht blijken hun op te leggen. Echter moeten altijd op het schip worden gelaten de tot zijn onderhoud noodige manschappen.
De officieren kunnen worden vrijgelaten, wanneer zij op hun woord beloven het onzijdig grondgebied niet zonder machtiging te zullen verlaten.

Artikel 25

Eene onzijdige Mogendheid is gehouden het toezicht uit te oefenen, dat binnen het bereik der middelen ligt waarover zij beschikt, om in hare havens of reeden en in hare wateren elke schending der voorgaande bepalingen te beletten.

Artikel 26

De uitoefening door eene onzijdige Mogendheid der door dit Verdrag omschreven rechten kan nooit als eene minder vriendschappelijke daad beschouwd worden door een der beide oorlogvoerenden, die de desbetreffende artikelen aanvaard hebben.

Artikel 27

De verdragsluitende Mogendheden deelen elkander wederkeerig tijdig alle wetten, ordonnantiën en andere bepalingen, die bij haar den rechtstoestand regelen van oorlogsschepen der oorlogvoerenden in hare havens en wateren, mede door middel van eene kennisgeving, gericht tot de Nederlandsche Regeering en onmiddellijk door deze aan de andere verdragsluitende Mogendheden overgemaakt.

Artikel 28

De bepalingen van dit Verdrag zijn slechts toepasselijk tusschen de verdragsluitende Mogendheden en alleen indien de oorlogvoerenden alle partijen zijn bij het Verdrag.

Artikel 29

Dit Verdrag zal zoo spoedig mogelijk worden bekrachtigd.
De akten van bekrachtiging zullen te 's-Gravenhage worden nedergelegd.
De eerste nederlegging van akten van bekrachtiging zal geconstateerd worden door een procesverbaal, geteekend door de vertegenwoordigers der Mogendheden die er aan deelnemen en door den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken.
De latere nederleggingen van akten van bekrachtiging zullen plaats hebben door middel van eene geschreven kennisgeving, gericht aan de Nederlandsche Reegering en vergezeld van het instrument van bekrachtiging.
Een voor eensluidend verklaarde afdruk van het proces-verbaal betrekkelijk de eerste nederlegging van akten van bekrachtiging, van de in het voorgaande lid vermelde kennisgevingen, alsmede van de instrumenten van bekrachtiging, zal door de zorgen der Nederlandsche Regeering en langs diplomatieken weg onmiddellijk worden overgemaakt aan de Mogendheden, uitgenoodigd tot de Tweede Vredesconferentie, alsmede aan de andere Mogendheden, die tot het Verdrag zullen zijn toegetreden. In de gevallen in het voorgaande lid bedoeld, zal genoemde Regeering Haar tegelijkertijd doen weten den datum, waarop Zij de kennisgeving ontvangen heeft.

Artikel 30

De niet onderteekenende Mogendheden zijn bevoegd tot dit Verdrag toe te treden.
De Mogendheid, die wenscht toe te treden, geeft van hare bedoeling schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Regeering, onder overmaking der akte van toetreding, die in de archieven van genoemde Regeering wordt nedergelegd.
Deze Regeering doet onmiddellijk aan alle andere Mogendheden een voor eensluidend verklaarden afdruk toekomen van de kennisgeving, alsmede van de akte van toetreding, daarbij aangevende den datum, waarop Zij de kennisgeving heeft ontvangen.

Artikel 31

Dit Verdrag treedt voor de Mogendheden, die aan de eerste nederlegging van akten van bekrachtiging hebben deelgenomen, zestig dagen na de dagteekening van het proces-verbaal dezer nederlegging in werking en voor de Mogendheden, die later de akten van bekrachtiging nederleggen of toetreden, zestig dagen nadat de kennisgeving der nederlegging van hare akten van bekrachtiging of van hare toetreding door de Nederlandsche Regeering is ontvangen.

Artikel 32

Indien het gebeurde dat eene der verdragsluitende Mogendheden dit Verdrag mocht willen opzeggen, wordt deze opzegging schriftelijk ter kennis gebracht van de Nederlandsche Regeering, die onmiddellijk een voor eensluidend verklaarden afdruk der kennisgeving doet toekomen aan alle andere Mogendheden en haar daarbij doet weten den datum, waarop Zij haar ontvangen heeft.
De opzegging heeft slechts gevolg ten opzichte der Mogendheid, die er van kennis heeft gegeven en één jaar nadat de kennisgeving er van de Nederlandsche Regeering heeft bereikt.

Artikel 33

Een register, gehouden door het Nederlandsche Ministerie van Buitenlandsche Zaken, wijst aan den datum der nederlegging van de akten van bekrachtiging, geschied ingevolge artikel 29, lid 3 en 4, alsmede den datum waarop de kennisgevingen van toetreding (artikel 30, lid 2) of van opzegging (artikel 32, lid 1) zijn ontvangen.
Iedere verdragsluitende Mogendheid is bevoegd kennis te nemen van dit register en er voor eensluidend verklaarde uittreksels uit te vragen.

Ten blijke waarvan de Gevolmachtigden dit Verdrag van hunne onderteekeningen hebben voorzien.

Gedaan te 's-Gravenhage, den achttienden October een duizend negen honderd en zeven, in enkelvoudig exemplaar, dat nedergelegd blijft in de archieven der Nederlandsche Regering en waarvan voor eensluidend verklaarde afdrukken langs diplomatieken weg worden overgemaakt aan de Mogendheden, die tot de Tweede Vredesconferentie zijn uitgenoodigd geworden.