VIJFDE DEEL EXTERN OPTREDEN VAN DE UNIE Verdrag van Lissabon Deel 2 VERDRAG BETREFFENDE DE WERKING VAN DE EUROPESE UNIE (2008)

ZESDE DEEL INSTITUTIONELE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

ZEVENDE DEEL ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Uitgegeven door Europese Unie.

[ 149 ]

ZESDE DEEL
INSTITUTIONELE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

TITEL I
BEPALINGEN INZAKE DE INSTELLINGEN

HOOFDSTUK 1
DE INSTELLINGEN

EERSTE AFDELING
HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 223
(oud artikel 190, leden 4 en 5. VEG)

1. Het Europees Parlement stelt een ontwerp op met het oog op de vaststelling van de nodige bepalingen voor de rechtstreekse algemene verkiezing van zijn leden volgens een in alle lidstaten eenvormige procedure of volgens beginselen die alle lidstaten gemeen hebben.

De Raad stelt met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure en na goedkeuring van het Europees Parlement, dat met meerderheid van stemmen van zijn leden een besluit neemt, de nodige bepalingen vast. Deze bepalingen treden pas in werking nadat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn goedgekeurd.

2. Het Europees Parlement bepaalt, op eigen initiatief volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen, na raadpleging van de Commissie en met goedkeuring van de Raad die hiertoe een besluit neemt, de voorschriften en algemene voorwaarden voor de vervulling van de taken van zijn leden. Voor regels en voorwaarden betreffende de belastingregeling voor leden of voormalige leden is eenparigheid van stemmen in de Raad vereist.

Artikel 224
(oud artikel 191, tweede alinea. VEG)

Het Europees Parlement en de Raad stellen bij verordeningen volgens de gewone wetgevende procedure het statuut van de Europese politieke partijen, bedoeld in artikel 10, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in het bijzonder de regels inzake hun financiering vast. [ 150 ]

Artikel 225
(oud artikel 192, tweede alinea, VEG)

Het Europees Parlement kan met meerderheid van stemmen van de leden waaruit het bestaat de Commissie verzoeken passende voorstellen in te dienen inzake aangelegenheden die naar het oordeel van het Parlement besluiten van de Unie voor de tenuitvoerlegging van de Verdragen vergen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvoor aan het Europees Parlement mee.

Artikel 226
(oud artikel 193 VEG)

In het kader van de vervulling van zijn taken kan het Europees Parlement op verzoek van eenvierde van de leden waaruit het bestaat een tijdelijke enquêtecommissie instellen om, onverminderd de bij de Verdragen aan andere instellingen of organen verleende bevoegdheden, vermeende inbreuken op het recht van de Unie of gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie te onderzoeken, behalve wanneer de vermeende feiten het voorwerp van een gerechtelijke procedure uitmaken en zolang deze procedure nog niet is voltooid.

De tijdelijke enquêtecommissie houdt op te bestaan zodra zij haar verslag heeft ingediend.

De nadere bepalingen betreffende de uitoefening van het enquêterecht worden volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen vastgesteld door het Europees Parlement, na goedkeuring door de Raad en de Commissie.

Artikel 227
(oud artikel 194 VEG)

Iedere burger van de Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft het recht om individueel of tezamen met andere burgers of personen een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Unie behoort en dat hem of haar rechtstreeks aangaat.

Artikel 228
(oud artikel 195 VEG)

1. Een door het Europees Parlement gekozen ombudsman krijgt de bevoegdheid om kennis te nemen van klachten van burgers van de Unie of van natuurlijke of rechtspersonen met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat over gevallen van wanbeheer bij het optreden van de instellingen, organen of instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak. Hij onderzoekt die klachten en brengt ter zake verslag uit.

Overeenkomstig zijn opdracht verricht de ombudsman het door hem gerechtvaardigd geachte onderzoek op eigen initiatief dan wel op basis van klachten welke hem rechtstreeks of via een lid van het Europees Parlement zijn voorgelegd, behalve wanneer de vermeende feiten het voorwerp van een gerechtelijke procedure uitmaken of hebben uitgemaakt. Indien de ombudsman een geval van [ 151 ]wanbeheer heeft vastgesteld, legt hij de zaak voor aan de betrokken instelling, het betrokken orgaan of de betrokken instantie die over een termijn van drie maanden beschikt om hem haar standpunt mee te delen. De ombudsman doet vervolgens een verslag aan het Europees Parlement en aan de betrokken instelling toekomen. De persoon die de klacht heeft ingediend wordt op de hoogte gebracht van het resultaat van dit onderzoek.

De ombudsman legt elk jaar aan het Europees Parlement een verslag voor met het resultaat van zijn onderzoeken.

2. Na elke verkiezing voor het Europees Parlement wordt de ombudsman voor de zittingsduur van deze instelling gekozen. Hij is herbenoembaar.

Op verzoek van het Europees Parlement kan de ombudsman door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven worden verklaard, indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten.

3. De ombudsman oefent zijn ambt volkomen onafhankelijk uit. Bij de vervulling van zijn taken vraagt noch aanvaardt hij instructies van enige regering, instelling, orgaan of instantie. Gedurende zijn ambtsperiode mag de ombudsman geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten.

4. Het Europees Parlement stelt op eigen initiatief volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen, na advies van de Commissie en met goedkeuring van de Raad, die een besluit neemt, het statuut van de ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van ombudsman vast.

Artikel 229
(oud artikel 196 VEG)

Het Europees Parlement houdt jaarlijks een zitting. Het komt van rechtswege op de tweede dinsdag van maart bijeen.

Het Europees Parlement kan in buitengewone vergaderperiode bijeenkomen op verzoek van de meerderheid van de leden waaruit het bestaat, van de Raad of van de Commissie.

Artikel 230
(oud artikel 197, tweede, derde en vierde alinea. VEG)

De Commissie kan alle vergaderingen bijwonen en wordt op haar verzoek gehoord.

De Commissie antwoordt mondeling of schriftelijk op de haar door het Europees Parlement of door de leden daarvan gestelde vragen.

De Europese Raad en de Raad worden door het Europees Parlement gehoord onder de voorwaarden waarin het reglement van orde van de Europese Raad en het reglement van orde van de Raad voorzien. [ 152 ]

Artikel 231
(oud artikel 198 VEG)

Voor zover in de Verdragen niets anders is bepaald, besluit het Europees Parlement met meerderheid der uitgebrachte stemmen.

Het reglement van orde bepaalt het quorum.

Artikel 232
(oud artikel 199 VEG)

Het Europees Parlement stelt zijn reglement van orde vast bij meerderheid van stemmen van zijn leden. De handelingen van het Europees Parlement worden overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen en dat reglement bekendgemaakt.

Artikel 233
(oud artikel 200 VEG)

Het Europees Parlement beraadslaagt in openbare zitting over het algemene jaarverslag, dat hem door de Commissie wordt voorgelegd.

Artikel 234
(oud artikel 201 VEG)

Wanneer aan het Europees Parlement een motie van afkeuring betreffende het beleid van de Commissie wordt voorgelegd, kan het Europees Parlement zich over deze motie niet eerder uitspreken dan ten minste drie dagen nadat de motie is ingediend en slechts bij openbare stemming.

Indien de motie van afkeuring wordt aangenomen met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen, welke een meerderheid van de leden van het Europees Parlement vertegenwoordigt, moeten de leden van de Commissie collectief ontslag nemen en moet ook de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zijn functie in de Commissie neerleggen. Zij blijven in functie en blijven de lopende zaken behartigen totdat overeenkomstig artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in hun vervanging is voorzien. In dat geval verstrijkt de ambtsperiode van de ter vervanging benoemde Commissieleden op de datum waarop de ambtstermijn van de collectief tot ontslag gedwongen Commissieleden zou zijn verstreken.

TWEEDE AFDELING
DE EUROPESE RAAD


Artikel 235

1. Ieder lid van de Europese Raad kan slechts door één ander lid worden gemachtigd om namens hem te stemmen. [ 153 ]

Artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 238, lid 2, van dit Verdrag zijn van toepassing op de Europese Raad wanneer deze met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit. Wanneer de Europese Raad zich in een stemming uitspreekt, nemen de voorzitter van de Europese Raad en die van de Commissie niet aan de stemming deel.

Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het vaststellen van beslissingen van de Europese Raad waarvoor eenparigheid van stemmen is vereist.

2. De voorzitter van het Europees Parlement kan worden uitgenodigd om door de Europese Raad te worden gehoord.

3. De Europese Raad besluit met gewone meerderheid van stemmen over procedurekwesties en over de vaststelling van zijn reglement van orde.

4. De Europese Raad wordt bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad.

Artikel 236

De Europese Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen:

a) een besluit houdende de lijst van Raadsformaties andere dan die van algemene zaken en buitenlandse zaken, overeenkomstig artikel 16, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie vast;
b) een besluit betreffende het voorzitterschap van de andere Raadsformaties dan die van buitenlandse zaken, overeenkomstig artikel 16, lid 9, van het Verdrag betreffende de Europese Unie vast.

DERDE AFDELING
DE RAAD

Artikel 237
(oud artikel 204 VEG)

De Raad wordt door zijn voorzitter, op diens initiatief, op initiatief van één van zijn leden of van de Commissie, in vergadering bijeengeroepen.

Artikel 237
(oud artikel 204, leden 1 en 2, VEG)

1. Voor de besluiten van de Raad waarvoor een gewone meerderheid vereist is, besluit de Raad bij meerderheid van zijn leden.

2. In afwijking van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt, met ingang van 1 november 2014 en onder voorbehoud van het bepaalde in het protocol inzake de overgangsbepalingen, wanneer de Raad niet besluit op voorstel van de Commissie of van de hoge [ 154 ]vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, onder gekwalificeerde meerderheid verstaan ten minste 72 % van de leden van de Raad, die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65 % uitmaakt van de bevolking van de Unie.

3. Met ingang van 1 november 2014 en onder voorbehoud van het bepaalde in het protocol inzake de overgangsbepalingen, wordt, in de gevallen waarin, overeenkomstig de Verdragen niet alle leden van de Raad aan de stemming deelnemen, gekwalificeerde meerderheid aldus gedefinieerd:

a) Onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan ten minste 55 % van de leden van de Raad die deelnemende lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65 % uitmaakt van alle deelnemende staten.
Een blokkerende minderheid moet ten minste uit het minimum aantal van de leden van de Raad bestaan die meer dan 35 % van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.
b) In afwijking van a) wordt, wanneer de Raad niet besluit op voorstel van de Commissie of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen verstaan ten minste 72 % van de leden van de Raad die deelnemende lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65 % uitmaakt van de bevolking van alle deelnemende staten.

4. Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het aannemen der besluiten van de Raad waarvoor eenparigheid van stemmen is vereist.

Artikel 239
(oud artikel 206 VEG)

Ieder lid van de Raad kan slechts door één ander lid worden gemachtigd om namens hem te stemmen.

Artikel 240
(oud artikel 207 VEG)

1. Een comité, bestaande uit de permanente vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad en voor de uitvoering van de door de Raad verstrekte opdrachten. Het comité kan in de in het reglement van orde van de Raad genoemde gevallen procedurebesluiten nemen.

2. De Raad wordt bijgestaan door een secretariaat-generaal onder leiding van een secretarisgeneraal, die door de Raad wordt benoemd.

De Raad beslist met gewone meerderheid van stemmen over de organisatie van het secretariaatgeneraal.

3. De Raad besluit bij gewone meerderheid van stemmen over procedurekwesties en over de vaststelling van zijn reglement van orde. [ 155 ]

Artikel 241
(oud artikel 208 VEG)

De Raad kan de Commissie met gewone meerderheid verzoeken, alle studies die hij wenselijk acht ter verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen te verrichten en hem alle terzake dienende voorstellen te doen. Indien de Commissie geen voorstellen doet, stelt zij de Raad in kennis van de redenen daarvoor.

Artikel 242
(oud artikel 209 VEG)

De Raad stelt, na raadpleging van de Commissie, met gewone meerderheid het statuut vast van de comités welke in de Verdragen zijn bedoeld.

Artikel 243
(oud artikel 210 VEG)

De Raad stelt de bezoldigingen, de vergoedingen en pensioenen van de voorzitter van de Europese Raad, van de voorzitter van de Commissie, van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, van de leden van de Commissie, van de presidenten, de leden en de griffiers van het Hof van Justitie van de Europese Unie, alsmede van de secretaris-generaal van de Raad, vast. De Raad stelt tevens alle vergoedingen vast welke als beloning kunnen gelden.

VIERDE AFDELING
DE COMMISSIE

Artikel 244

Overeenkomstig artikel 17, lid 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden de leden van de Commissie gekozen volgens een toerbeurtsysteem dat door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen wordt vastgesteld en dat stoelt op de onderstaande beginselen:

a) de lidstaten worden volstrekt gelijk behandeld wat betreft de bepaling van de volgorde en de ambtstermijn van hun onderdanen als leden van de Commissie; derhalve kan het verschil tussen het totale aantal mandaten van onderdanen van twee willekeurige lidstaten nooit meer dan één bedragen;
b) behoudens het bepaalde onder a), weerspiegelt de samenstelling van de Commissie te allen tijde in voldoende mate de demografische en geografische verscheidenheid van alle lidstaten. [ 156 ]

Artikel 245
(oud artikel 213 VEG)

De leden van de Commissie onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt. De lidstaten eerbiedigen hun onafhankelijkheid en trachten niet hen te beïnvloeden bij de uitvoering van hun taak.

De leden van de Commissie mogen gedurende hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten. Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode. Ingeval deze verplichtingen niet worden nagekomen, kan de Raad, met gewone meerderheid, of de Commissie zich wenden tot het Hof van Justitie, dat, al naar gelang van het geval, ontslag ambtshalve volgens artikel 247 of verval van het recht op pensioen of van andere, daarvoor in de plaats tredende voordelen kan uitspreken.

Artikel 246
(oud artikel 215 VEG)

Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Commissie door vrijwillig ontslag of ontslag ambtshalve.

In geval van vrijwillig ontslag, ontslag ambtshalve of overlijden, wordt het lid voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen door een nieuw lid van dezelfde nationaliteit, dat overeenkomstig de criteria van artikel 17, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in onderlinge overeenstemming met de voorzitter van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement door de Raad wordt benoemd.

De Raad kan, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de voorzitter van de Commissie besluiten dat in een dergelijke vacature niet behoeft te worden voorzien, met name indien de resterende duur van de ambtstermijn van het lid kort is.

In geval van vrijwillig ontslag, ontslag ambtshalve of overlijden wordt de voorzitter voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen. De procedure van artikel 17, lid 7, eerste alinea van het Verdrag betreffende de Europese Unie is van toepassing voor de vervanging van de voorzitter.

In geval van vrijwillig ontslag, ontslag ambtshalve of overlijden, wordt de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

In geval van vrijwillig ontslag van alle leden van de Commissie blijven zij in functie en blijven zij de lopende zaken behartigen totdat in hun vervanging voor het resterende deel van hun ambtstermijn is voorzien overeenkomstig artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. [ 157 ]

Artikel 247
(oud artikel 216 VEG)

Op verzoek van de Raad, met gewone meerderheid, of van de Commissie kan elk lid van de Commissie dat niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten, door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven worden verklaard.

Artikel 248
(oud artikel 217 VEG)

Onverminderd artikel 18, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden de taken van de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 6, van voornoemd Verdrag door de voorzitter gestructureerd en over de leden van de Commissie verdeeld. De voorzitter kan de taakverdeling tijdens de ambtstermijn wijzigen. De leden van de Commissie oefenen de hun door de voorzitter toegewezen taak uit onder diens gezag.

Artikel 248
(oud artikel 218, lid 2, en 212 VEG)

1. De Commissie stelt haar reglement van orde vast teneinde te verzekeren dat zij en haar diensten werkzaam zijn. Zij zorgt voor de bekendmaking van dat reglement.

2. Jaarlijks, ten minste een maand vóór de opening van de zitting van het Europees Parlement, publiceert de Commissie een algemeen verslag over de werkzaamheden van de Unie.

Artikel 250
(oud artikel 219 VEG)

De besluiten van de Commissie worden genomen bij meerderheid van stemmen van haar leden. Het quorum wordt bepaald in het reglement van orde.

VIJFDE AFDELING
HET HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 251
(oud artikel 221 VEG)

Het Hof van Justitie houdt zitting in kamers of als grote kamer, overeenkomstig de regels die daartoe in het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn vastgesteld.

Wanneer het statuut daarin voorziet, kan het Hof van Justitie ook in voltallige zitting bijeenkomen. [ 158 ]

Artikel 252
(oud artikel 222 VEG)

Het Hof van Justitie wordt bijgestaan door acht advocaten-generaal. Indien het Hof van Justitie zulks verzoekt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen het aantal advocaten-generaal verhogen.

De advocaat-generaal heeft tot taak, in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies te nemen aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist is.

Artikel 253
(oud artikel 223 VEG)

De rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie, gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden, of die bekendstaan als kundige rechtsgeleerden, worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes jaar benoemd na raadpleging van het in artikel 255 bedoelde comité.

Om de drie jaar vindt, op de wijze die in het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie is bepaald, een gedeeltelijke vervanging van de rechters en de advocaten-generaal plaats.

De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de president van het Hof van Justitie. Hij is herkiesbaar.

De aftredende rechters en advocaten-generaal zijn herbenoembaar.

Het Hof van Justitie benoemt zijn griffier en bepaalt diens positie.

Het Hof van Justitie stelt zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die besluit.

Artikel 254
(oud artikel 224 VEG)

Het aantal rechters van het Gerecht wordt vastgesteld bij het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het statuut kan bepalen dat het Gerecht wordt bijgestaan door advocaten-generaal.

De leden van het Gerecht worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn hoge rechterlijke ambten te bekleden. Zij worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes jaar benoemd na raadpleging van het in artikel 255 bedoelde comité. Om de drie jaar vindt een gedeeltelijke vervanging plaats. De aftredende leden zijn herbenoembaar. [ 159 ]

De rechters kiezen uit hun midden voor drie jaar de president van het Gerecht. Hij is herkiesbaar.

Het Gerecht benoemt zijn griffier en bepaalt diens positie.

Het Gerecht stelt in overeenstemming met het Hof van Justitie zijn reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die besluit.

Tenzij in het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie iets anders is bepaald, zijn de bepalingen van de Verdragen betreffende het Hof van Justitie op het Gerecht van toepassing.

Artikel 255

Er wordt een comité opgericht dat de lidstaten van advies dient over de geschiktheid van de kandidaten voor de uitoefening van de ambten van rechter en advocaat-generaal van het Hof van Justitie en van het Gerecht, voordat de regeringen van de lidstaten overgaan tot de benoemingen overeenkomstig de artikelen 253 en 254.

Het comité bestaat uit zeven personen, gekozen uit voormalige leden van het Hof van Justitie en van het Gerecht, personen die de hoogste nationale rechterlijke ambten bekleden en personen die bekend staan als kundige rechtsgeleerden, waarvan er één wordt voorgedragen door het Europees Parlement.

De Raad stelt een besluit vast houdende bepaling van de werkwijze van dit comité, alsmede een besluit tot benoeming van de leden. De Raad besluit op initiatief van de president van het Hof van Justitie.

Artikel 256
(oud artikel 225 VEG)

1. Het Gerecht is bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van de in de artikelen 263, 265, 268, 270 en 272 bedoelde beroepen, met uitzondering van die waarvoor een krachtens artikel 257 ingestelde gespecialiseerde rechtbank bevoegd is en die welke overeenkomstig het statuut aan het Hof van Justitie zijn voorbehouden. Het statuut kan bepalen dat het Gerecht bevoegd is voor andere categorieën van beroepen. Tegen de beslissingen die het Gerecht op grond van dit lid geeft, kan een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie, op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald.

2. Het Gerecht is bevoegd kennis te nemen van de beroepen die worden ingesteld tegen de beslissingen van de gespecialiseerde rechtbanken.

De beslissingen die het Gerecht op grond van dit lid geeft, kunnen op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald bij uitzondering door het Hof van Justitie worden heroverwogen, wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie wordt aangetast.

3. Het Gerecht is bevoegd kennis te nemen van prejudiciële vragen die worden voorgelegd uit hoofde van artikel 267 en beperkt blijven tot specifieke, in het statuut bepaalde aangelegenheden. [ 160 ]

Wanneer het Gerecht van oordeel is dat in een zaak een principiële beslissing moet worden genomen die van invloed kan zijn op de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie, kan het de zaak naar het Hof van Justitie verwijzen voor een uitspraak.

De beslissingen die het Gerecht over prejudiciële vragen geeft, kunnen op de wijze en binnen de grenzen die in het statuut worden bepaald bij uitzondering door het Hof van Justitie worden heroverwogen, wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid of de samenhang van het recht van de Unie wordt aangetast.

Artikel 257
(oud artikel 225 A VEG)

Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, gespecialiseerde rechtbanken instellen die worden toegevoegd aan het Gerecht, en die in eerste aanleg kennis nemen van bepaalde categorieën van beroepen in specifieke aangelegenheden. Het Europees Parlement en de Raad besluiten bij verordeningen hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Hof van Justitie, hetzij op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van de Commissie.

In de verordening tot instelling van een gespecialiseerde rechtbank worden de regels voor de samenstelling van die rechtbank vastgesteld en wordt de reikwijdte van de haar verleende bevoegdheden bepaald.

Tegen de beslissingen van de gespecialiseerde rechtbanken kan bij het Gerecht een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening worden ingesteld of, wanneer de verordening tot instelling van de gespecialiseerde rechtbank daarin voorziet, een beroep dat ook op feitelijke vragen betrekking heeft. De leden van de gespecialiseerde rechtbanken worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en bekwaam zijn rechterlijke ambten te bekleden. Zij worden door de Raad met eenparigheid van stemmen benoemd.

De gespecialiseerde rechtbanken stellen in overeenstemming met het Hof van Justitie hun reglement voor de procesvoering vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad, die besluit.

Tenzij in de verordening tot instelling van een gespecialiseerde rechtbank iets anders is bepaald, zijn de bepalingen van de Verdragen betreffende het Hof en de bepalingen van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de gespecialiseerde rechtbanken van toepassing. Titel I van het statuut en artikel 64 daarvan zijn in ieder geval van toepassing op de gespecialiseerde rechtbanken.

Artikel 258
(oud artikel 226 VEG)

Indien de Commissie van oordeel is dat een lidstaat een van de krachtens de Verdragen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, brengt zij dienaangaande een met redenen omkleed advies uit, na deze staat in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken.

Indien de betrokken staat dit advies niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn opvolgt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. [ 161 ]

Artikel 259
(oud artikel 227 VEG)

Ieder van de lidstaten kan zich wenden tot het Hof van Justitie van de Europese Unie, indien hij van mening is dat een andere lidstaat een van de krachtens de Verdragen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Voordat een lidstaat tegen een andere lidstaat een klacht indient op grond van een beweerde schending van de verplichtingen welke krachtens de Verdragen op deze laatste rusten, moet hij deze klacht aan de Commissie voorleggen.

De Commissie brengt een met redenen omkleed advies uit nadat aan de betrokken staten de gelegenheid is gegeven om over en weer schriftelijk en mondeling opmerkingen te maken.

Indien de Commissie binnen drie maanden na indiening van de klacht geen advies heeft uitgebracht, kan desniettemin de klacht bij het Hof worden ingediend.

Artikel 260
(oud artikel 228 VEG)

1. Indien het Hof van Justitie van de Europese Unie vaststelt dat een lidstaat een der krachtens de Verdragen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, is deze staat gehouden die maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof.

2. Indien de Commissie van oordeel is dat de betrokken lidstaat niet het nodige heeft gedaan om gevolg te geven aan het arrest van het Hof, kan zij, nadat zij deze staat de mogelijkheid heeft geboden zijn opmerkingen in te dienen, de zaak voor het Hof brengen. De Commissie vermeldt het bedrag van de door de betrokken lidstaat te betalen forfaitaire som of dwangsom die zij in de gegeven omstandigheden passend acht.

Indien het Hof vaststelt dat de betrokken lidstaat zijn arrest niet is nagekomen, kan het deze staat de betaling van een forfaitaire som of een dwangsom opleggen.

Deze procedure geldt onverminderd het bepaalde in artikel 259.

3. Wanneer de Commissie bij het Hof een zaak aanhangig maakt op grond van artikel 258 omdat zij van oordeel is dat de betrokken lidstaat zijn verplichting tot mededeling van maatregelen ter omzetting van een volgens een wetgevingsprocedure aangenomen richtlijn niet is nagekomen, kan de Commissie, indien zij dit passend acht, aangeven wat haars inziens gezien de omstandigheden een redelijke hoogte is voor de door deze lidstaat te betalen forfaitaire som of dwangsom.

Indien het Hof de niet-nakoming vaststelt, kan het de betrokken lidstaat de betaling van een forfaitaire som of een dwangsom opleggen die niet hoger is dan de Commissie heeft aangegeven. De verplichting tot betaling gaat in op de door het Hof in zijn arrest bepaalde datum. [ 162 ]

Artikel 261
(oud artikel 229 VEG)

De door het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, alsmede de door de Raad krachtens de bepalingen van de Verdragen vastgestelde verordeningen kunnen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie volledige rechtsmacht verlenen wat betreft de sancties welke in die verordeningen zijn opgenomen.

Artikel 262
(oud artikel 229 A VEG)

Onverminderd de overige bepalingen van de Verdragen, kan de Raad, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen bepalingen vaststellen waarbij aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, in een door hem te bepalen mate, de bevoegdheid wordt verleend uitspraak te doen in geschillen die verband houden met de toepassing van op grond van de Verdragen vastgestelde besluiten waarbij Europese industriële eigendomsrechten worden ingesteld. Deze bepalingen treden pas in werking nadat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn goedgekeurd.

Artikel 263
(oud artikel 230 VEG)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie gaat de wettigheid na van de wetgevingshandelingen, van de handelingen van de Raad, van de Commissie en van de Europese Centrale Bank, voor zover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, en van de handelingen van het Europees Parlement en de Europese Raad die beogen rechtsgevolgen ten aanzien van derden te hebben. Het gaat ook de wettigheid na van de handelingen van de organen of instanties van de Unie waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van derden worden beoogd.

Te dien einde is het Hof bevoegd uitspraak te doen inzake elk door een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van de Verdragen of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid.

Het Hof is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake elk door de Rekenkamer, de Europese Centrale Bank of het Comité van de Regio's ingesteld beroep dat op vrijwaring van hun prerogatieven is gericht.

Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.

De handelingen tot oprichting van organen en instanties van de Unie kunnen voorzien in bijzondere voorwaarden en bepalingen inzake de beroepen welke door natuurlijke of rechtspersonen worden ingesteld tegen handelingen van deze organen of instanties waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van hen worden beoogd. [ 163 ]

Het in dit artikel bedoelde beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naar gelang van het geval, vanaf de dag van bekendmaking van de handeling, vanaf de dag van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van de handeling kennis heeft gekregen.

Artikel 264
(oud artikel 231 VEG)

Indien het beroep gegrond is, wordt de betwiste handeling door het Hof van Justitie van de Europese Unie nietig verklaard.

Het Hof bepaalt evenwel, zo het dit nodig oordeelt, welke gevolgen van de vernietigde handeling als definitief moeten worden beschouwd.

Artikel 265
(oud artikel 232 VEG)

Ingeval het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, of de Europese Centrale Bank in strijd met de Verdragen, nalaat een besluit te nemen, kunnen de lidstaten en de overige instellingen van de Unie zich wenden tot het Hof van Justitie van de Europese Unie om deze schending te doen vaststellen. Dit artikel is onder dezelfde voorwaarden van toepassing op de organen en de instanties van de Unie die nalaten een besluit te nemen.

Dit beroep is slechts ontvankelijk indien de betrokken instelling, het betrokken orgaan of de betrokken instantie vooraf tot handelen is uitgenodigd. Indien deze instelling na twee maanden, te rekenen vanaf de uitnodiging, haar standpunt nog niet heeft bepaald, kan het beroep worden ingesteld binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder de in de voorgaande alinea's vastgestelde voorwaarden bij het Hof zijn bezwaren indienen tegen het feit dat een der instellingen, organen of instanties van de Unie heeft nagelaten te zijnen aanzien een andere handeling te verrichten dan het geven van een aanbeveling of een advies.

Artikel 266
(oud artikel 233 VEG)

De instelling, het orgaan of de instantie welker handeling nietig is verklaard of welker nalatigheid strijdig met de Verdragen is verklaard, is gehouden de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Deze verplichting geldt onverminderd die welke kan voortvloeien uit de toepassing van artikel 340, tweede alinea. [ 164 ]

Artikel 267
(oud artikel 234 VEG)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen

a) over de uitlegging van de Verdragen,
b) over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie,

Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een der lidstaten, kan deze instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, het Hof van Justitie verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen.

Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof te wenden.

Indien een dergelijke vraag wordt opgeworpen in een bij een nationale rechterlijke instantie aanhangige zaak betreffende een gedetineerde persoon, doet het Hof zo spoedig mogelijk uitspraak.

Artikel 268
(oud artikel 35 VEG)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over de vergoeding van de in artikel 340, tweede en derde alinea, bedoelde schade.

Artikel 269

Het Hof van Justitie kan uitsluitend op verzoek van de lidstaat ten aanzien waarvan de Europese Raad of de Raad een constatering heeft gedaan en uitsluitend wat de naleving van de procedurele bepalingen van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreft uitspraak doen over de wettigheid van een handeling die door de Europese Raad of door de Raad krachtens dit artikel is vastgesteld.

Dit verzoek moet binnen een maand na de constatering worden gedaan. Het Hof doet een uitspraak binnen een maand na de datum van het verzoek.

Artikel 270
(oud artikel 236 VEG)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, uitspraak te doen in elk geschil tussen de Unie en haar personeelsleden, binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgesteld door het statuut van de ambtenaren van de Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie. [ 165 ]

Artikel 271
(oud artikel 237 VEG)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, binnen de hierna aangegeven grenzen, kennis te nemen van de geschillen betreffende:

a) de uitvoering van de verplichtingen der lidstaten voortvloeiende uit de statuten van de Europese Investeringsbank. De Raad van bewind van de Bank beschikt dienaangaande over de bevoegdheden welke bij artikel 258 aan de Commissie zijn toegekend;
b) de besluiten van de Raad van gouverneurs van de Europese Investeringsbank. Elke lidstaat, de Commissie en de Raad van bewind van de Bank kunnen onder de voorwaarden gesteld in artikel 263 te dezer zake beroep instellen;
c) de besluiten van de Raad van bewind van de Europese Investeringsbank. Beroep tegen deze besluiten kan onder de voorwaarden van artikel 263 slechts worden ingesteld door de lidstaten of de Commissie, en alleen in geval van schending van de vormvoorschriften bedoeld in artikel 21, leden 2, 5, 6 en 7, van de statuten van de Bank;
d) de uitvoering van de verplichtingen van de nationale centrale banken voortvloeiende uit de Verdragen en uit de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken. De Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank beschikt dienaangaande ten aanzien van de nationale centrale banken over de bevoegdheden welke bij artikel 258 aan de Commissie zijn toegekend ten aanzien van de lidstaten. Indien het Hof vaststelt dat een nationale centrale bank een der krachtens de Verdragen op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen, is deze bank gehouden die maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof.

Artikel 272
(oud artikel 238 VEG)


Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, uitspraak te doen krachtens een arbitragegeding vervat in een door of namens de Unie gesloten publiekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst.

Artikel 273
(oud artikel 239 VEG)

Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten dat met de materie van de Verdragen verband houdt, indien dit geschil hem krachtens een compromis wordt voorgelegd.

Artikel 274
(oud artikel 240 VEG)

Behoudens de bevoegdheid die bij de Verdragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt verleend, zijn de geschillen waarin de Unie partij is, niet uit dien hoofde onttrokken aan de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties. [ 166 ]

Artikel 275

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd ten aanzien van de bepalingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid noch ten aanzien van de op grond daarvan vastgestelde besluiten.

Het Hof is evenwel bevoegd om toezicht te houden op de naleving van artikel 40 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en uitspraak te doen inzake beroepen die onder de in artikel 263, vierde alinea, van dit Verdrag bepaalde voorwaarden worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van besluiten houdende beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad op grond van titel V, hoofdstuk 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgesteld.

Artikel 276

Bij de uitoefening van zijn taken in verband met de bepalingen in de hoofdstukken 4 en 5 van titel V van het derde deel, betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is het Hof van Justitie van de Europese Unie niet bevoegd om de geldigheid of de evenredigheid na te gaan van operaties van de politie of van andere instanties belast met wetshandhaving in een lidstaat, noch om zich uit te spreken over de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid.

Artikel 277
(oud artikel 241 VEG)

Iedere partij kan, ook na het verstrijken van de in artikel 263, zesde alinea bedoelde termijn, naar aanleiding van een geschil waarbij een door een instelling, een orgaan of een instantie van de Unie vastgestelde handeling van algemene strekking in het geding is, de in artikel 263, tweede alinea, bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie van de Europese Unie de niettoepasselijkheid van deze handeling in te roepen.

Artikel 278
(oud artikel 242 VEG)

Een bij het Hof van Justitie van de Europese Unie ingesteld beroep heeft geen schorsende werking. Het Hof kan echter, indien het van oordeel is dat de omstandigheden zulks vereisen, opschorting van de uitvoering van de bestreden handeling gelasten.

Artikel 279
(oud artikel 243 VEG)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie kan in zaken welke bij dit college aanhangig zijn gemaakt, de noodzakelijke voorlopige maatregelen gelasten. [ 167 ]

Artikel 280
(oud artikel 244 VEG)

De arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn uitvoerbaar overeenkomstig de bepalingen van artikel 299.

Artikel 281
(oud artikel 245 VEG)

Het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt vastgesteld bij een afzonderlijk protocol.
Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, het statuut wijzigen, met uitzondering van titel I en artikel 64 daarvan. Het Europees Parlement en de Raad besluiten hetzij op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van de Commissie, hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Hof van Justitie.

ZESDE AFDELING
DE EUROPESE CENTRALE BANK

Artikel 282

1. De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken vormen het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESBC). De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben, welke het eurostelsel vormen, voeren het monetair beleid van de Unie.

2. Het ESBC wordt geleid door de besluitvormingsorganen van de Europese Centrale Bank. Het hoofddoel van het ESCB is het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd deze doelstelling ondersteunt het stelsel het algemeen economisch beleid in de Unie teneinde bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie.

3. De Europese Centrale Bank bezit rechtspersoonlijkheid. Zij heeft het alleenrecht machtiging te geven tot uitgifte van de euro. Zij is onafhankelijk, zowel bij de uitoefening van haar bevoegdheden als met betrekking tot het beheer van haar financiële middelen. De instellingen, organen en instanties van de Unie en de regeringen van de lidstaten eerbiedigen deze onafhankelijkheid.

4. De Europese Centrale Bank neemt de maatregelen die nodig zijn om haar taken te vervullen overeenkomstig de artikelen 127 tot en met 133 en artikel 138 en de door de statuten van het ESCB en van de ECB bepaalde voorwaarden. Overeenkomstig voornoemde artikelen behouden de lidstaten die de euro niet als munt hebben en hun centrale banken hun bevoegdheden op monetair gebied.

5. Op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen, wordt de Europese Centrale Bank geraadpleegd over ieder ontwerp van een handeling van de Unie, alsmede over ieder ontwerp van regelgeving op nationaal niveau, en kan zij advies uitbrengen. [ 168 ]

Artikel 283
(oud artikel 112 VEG)

1. De Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank bestaat uit de leden van de directie van de Europese Centrale Bank en de presidenten van de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben.

2. De directie bestaat uit de president, de vice-president en vier andere leden. De president, de vice-president en de overige leden van de directie worden gekozen uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied en worden in onderlinge overeenstemming met gekwalificeerde meerderheid door de Europese Raad benoemd op aanbeveling van de Raad, die het Europees Parlement en de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank heeft geraadpleegd.

Zij worden voor een periode van acht jaar benoemd en zijn niet herbenoembaar.

Alleen zij die de nationaliteit van één van de lidstaten bezitten, kunnen lid van de directie zijn.

Artikel 284
(oud artikel 113 VEG)

1. De voorzitter van de Raad en een lid van de Commissie mogen zonder stemrecht aan de vergaderingen van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank deelnemen.

De voorzitter van de Raad kan aan de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank een motie ter bespreking voorleggen.

2. De president van de Europese Centrale Bank wordt uitgenodigd om aan de vergaderingen van de Raad deel te nemen wanneer deze aangelegenheden bespreekt met betrekking tot de doelstellingen en de taken van het ESCB.

3. De Europese Centrale Bank stelt een jaarverslag over de werkzaamheden van het ESCB en over het monetair beleid in het afgelopen jaar en het lopende jaar op voor het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, alsmede voor de Europese Raad. De president van de Europese Centrale Bank legt dit verslag voor aan de Raad en aan het Europees Parlement dat op die basis een algemeen debat kan houden.

De president van de Europese Centrale Bank en de overige leden van de directie kunnen op verzoek van het Europees Parlement of op eigen initiatief worden gehoord door de bevoegde commissies van het Europees Parlement. [ 169 ]

ZEVENDE AFDELING
DE REKENKAMER

Artikel 285
(oud artikel 246 VEG)

De Rekenkamer verricht de controle van de rekeningen van de Unie.

In de Rekenkamer heeft één onderdaan van iedere lidstaat zitting. De leden van de Rekenkamer oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit, in het algemeen belang van de Unie.

Artikel 286
(oud artikel 247 VEG)

1. De leden van de Rekenkamer worden gekozen uit personen die in hun eigen staat behoren of behoord hebben tot de externe controle-instanties of die voor deze functie bijzonder geschikt zijn. Zij moeten alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.

2. De leden van de Rekenkamer worden voor zes jaar benoemd. De Raad stelt, na raadpleging van het Europees Parlement, de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst van leden vast. De leden van de Rekenkamer zijn herbenoembaar.

Zij kiezen uit hun midden voor drie jaar de voorzitter van de Rekenkamer. Hij is herkiesbaar.

3. Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden leden van de Rekenkamer instructies van enige regering of enig lichaam. Zij onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt.

4. De leden van de Rekenkamer mogen gedurende hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten. Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode.

5. Behalve door regelmatige vervanging of door overlijden, eindigt de ambtsvervulling van een lid van de Rekenkamer door vrijwillig ontslag of door ontslag ambtshalve ingevolge een uitspraak van het Hof van Justitie overeenkomstig lid 7.

De betrokkene wordt vervangen voor de verdere duur van zijn ambtstermijn.

Behoudens in geval van ontslag ambtshalve, blijven de leden van de Rekenkamer in functie totdat in hun vervanging is voorzien. [ 170 ]

6. De leden van de Rekenkamer kunnen slechts van hun ambt worden ontheven of van hun recht op pensioen of andere daarvoor in de plaats tredende voordelen vervallen worden verklaard, indien het Hof van Justitie, op verzoek van de Rekenkamer, constateert dat zij hebben opgehouden aan de eisen voor de uitoefening van hun ambt of aan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen te voldoen.

7. De Raad stelt de arbeidsvoorwaarden vast, met name de bezoldiging, de vergoedingen en het pensioen van de voorzitter en de leden van de Rekenkamer. Hij stelt ook de vergoedingen vast die als bezoldiging kunnen worden aangemerkt.

8. De bepalingen van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie die van toepassing zijn op de rechters van het Hof van Justitie van de Europese Unie gelden ook voor de leden van de Rekenkamer.

Artikel 287
(oud artikel 248 VEG)

1. De Rekenkamer onderzoekt de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Unie. Zij onderzoekt tevens de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van elk door de Unie ingesteld orgaan of ingestelde instantie, voor zover het instellingsbesluit dit onderzoek niet uitsluit.

De Rekenkamer legt het Europees Parlement en de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, die in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt. Aan die verklaring kunnen specifieke beoordelingen worden toegevoegd voor ieder belangrijk werkterrein van de Unie.

2. De Rekenkamer onderzoekt de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven en gaat tevens na of een goed financieel beheer werd gevoerd. Hierbij brengt zij in het bijzonder verslag uit over onregelmatigheden.

De controle van de ontvangsten geschiedt aan de hand van de vaststellingen en van de stortingen van ontvangsten aan de Unie.

De controle van de uitgaven geschiedt aan de hand van betalingsverplichtingen en van betalingen.

Deze controles kunnen plaatsvinden vóór de afsluiting van de rekeningen van het betrokken begrotingsjaar.

3. De controle geschiedt aan de hand van stukken, en, zo nodig, ter plaatse bij de overige instellingen van de Unie, in de gebouwen van alle organen of ingestelde instanties die ontvangsten of uitgaven namens de Unie beheren, en in de lidstaten, inclusief in de gebouwen van alle natuurlijke of rechtspersonen die betalingen uit de begroting ontvangen. De controle in de lidstaten geschiedt in samenwerking met de nationale controle-instanties of, indien deze laatste niet over de nodige bevoegdheden beschikken, in samenwerking met de bevoegde nationale diensten. De Rekenkamer en de nationale controle-instanties van de lidstaten werken samen in onderling vertrouwen en met behoud van hun onafhankelijkheid. Deze instanties en diensten delen aan de Rekenkamer mee of zij voornemens zijn aan de controle deel te nemen. [ 171 ]

De overige instellingen van de Unie, de organen of ingestelde instanties die ontvangsten of uitgaven namens de Unie beheren, de natuurlijke of rechtspersonen die betalingen uit de begroting ontvangen en de nationale controle-instanties of, indien deze niet over de nodige bevoegdheden beschikken, de bevoegde nationale diensten zenden de Rekenkamer op verzoek alle bescheiden en inlichtingen toe die nodig zijn voor de vervulling van haar taak.

Ten aanzien van het beheer van de ontvangsten en uitgaven van de Unie door de Europese Investeringsbank wordt het recht van toegang van de Rekenkamer tot informatie waarover de Bank beschikt, door een regeling tussen de Rekenkamer, de Bank en de Commissie bepaald. Bij ontstentenis van een regeling heeft de Rekenkamer desalniettemin toegang tot de informatie die nodig is voor de controle op de door de Bank beheerde ontvangsten en uitgaven van de Unie.

4. De Rekenkamer stelt na afsluiting van elk begrotingsjaar een jaarverslag op. Dit verslag wordt toegezonden aan de overige instellingen van de Unie en tezamen met de antwoorden van deze instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.

De Rekenkamer kan voorts te allen tijde met betrekking tot bijzondere vraagstukken opmerkingen maken, met name in de vorm van speciale verslagen, en kan op verzoek van een van de overige instellingen van de Unie adviezen uitbrengen.

De Rekenkamer neemt haar jaarverslagen, speciale verslagen of adviezen aan met meerderheid van stemmen van haar leden. Zij kan echter uit haar midden kamers vormen voor het aannemen van bepaalde soorten van verslagen of adviezen overeenkomstig haar reglement van orde.

De Rekenkamer staat het Europees Parlement en de Raad bij, bij de controle op de uitvoering van de begroting.

De Rekenkamer stelt haar reglement van orde vast. Dit reglement behoeft de goedkeuring van de Raad.

HOOFDSTUK 2
RECHTSHANDELINGEN VAN DE UNIE. VASTSTELLINGSPROCEDURES EN OVERIGE BEPALINGEN

EERSTE AFDELING
RECHTSHANDELINGEN VAN DE UNIE

Artikel 288
(oud artikel 249 VEG)

Teneinde de bevoegdheden van de Unie te kunnen uitoefenen, stellen de instellingen verordeningen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen vast.

Een verordening heeft een algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. [ 172 ]

Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.

Een besluit is verbindend in al zijn onderdelen. Indien de adressaten worden vermeld, is het alleen voor hen verbindend.

Aanbevelingen en adviezen zijn niet verbindend.

Artikel 289

1. De gewone wetgevingsprocedure behelst de vaststelling van een verordening, een richtlijn of een besluit, door het Europees Parlement en de Raad tezamen, op voorstel van de Commissie. Deze procedure wordt beschreven in artikel 294.

2. In de bij de Verdragen bepaalde specifieke gevallen bestaat een bijzondere wetgevingsprocedure in de vaststelling van een verordening, een richtlijn of een besluit door het Europees Parlement met deelname van de Raad, of door de Raad met deelname van het Europees Parlement.

3. De volgens een wetgevingsprocedure vastgestelde rechtshandelingen vormen wetgevingshandelingen.

4. In de bij de Verdragen bepaalde specifieke gevallen kunnen wetgevingshandelingen op initiatief van een groep lidstaten of van het Europees Parlement, op aanbeveling van de Europese Centrale Bank of op verzoek van het Hof van Justitie of van de Europese Investeringsbank worden vastgesteld.

Artikel 290

1. In een wetgevingshandeling kan aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling.

In de wetgevingshandelingen worden uitdrukkelijk de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie afgebakend. Essentiële onderdelen van een gebied worden uitsluitend bij een wetgevingshandeling geregeld en kunnen derhalve niet het voorwerp zijn van bevoegdheidsdelegatie.

2. In de wetgevingshandelingen worden de voorwaarden waaraan de delegatie is onderworpen, uitdrukkelijk vastgesteld. Dit kunnen de volgende voorwaarden zijn:

a) het Europees Parlement of de Raad kan besluiten de delegatie in te trekken;
b) de gedelegeerde handeling kan pas in werking treden indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in de wetgevingshandeling gestelde termijn geen bezwaar heeft aangetekend.

Voor de toepassing van het bepaalde onder a) en b) besluit het Europees Parlement bij meerderheid van zijn leden en besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

3. In de titel van de gedelegeerde handelingen wordt het bijvoeglijk naamwoord „gedelegeerde" toegevoegd. [ 173 ]

Artikel 291

1. De lidstaten nemen alle maatregelen van intern recht die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie.

2. Indien het nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd, worden bij die handelingen aan de Commissie, of, in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen en in de bij de artikelen 24 en 26 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalde gevallen, aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden toegekend.

3. Voor de toepassing van lid 2 leggen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen vooraf de algemene voorschriften en beginselen vast die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

4. In de titel van uitvoeringshandelingen wordt „uitvoerings-" toegevoegd.

Artikel 292

De Raad stelt aanbevelingen vast. De Raad besluit op voorstel van de Commissie in alle gevallen waarin in de Verdragen is bepaald dat hij handelingen op voorstel van de Commissie vaststelt. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen op de gebieden waarop handelingen van de Unie met eenparigheid van stemmen moeten worden vastgesteld. De Commissie, alsmede de Europese Centrale Bank in de in de Verdragen bepaalde specifieke gevallen, stellen aanbevelingen vast.

TWEEDE AFDELING
VASTSTELLINGSPROCEDURES EN OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 293
(oud artikel 250 VEG)

1. Wanneer de Raad uit hoofde van de Verdragen op voorstel van de Commissie besluit, kan hij dat voorstel slechts met eenparigheid van stemmen wijzigen, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 294, leden 10 en 13, artikel 310, artikel 312, artikel 314 en artikel 315, tweede alinea.

2. Zolang de Raad geen besluit heeft genomen kan de Commissie te allen tijde gedurende de procedures die tot aanneming van een besluit van de Unie leiden haar voorstel wijzigen.

Artikel 294
(oud artikel 251 VEG)

1. Wanneer in de Verdragen voor de aanneming van een besluit naar de gewone wetgevingsprocedure wordt verwezen, is de onderstaande procedure van toepassing.

2. De Commissie dient een voorstel in bij het Europees Parlement en bij de Raad. [ 174 ]

Eerste lezing

3. Het Europees Parlement stelt zijn standpunt in eerste lezing vast en deelt het mee aan de Raad.

4. Indien de Raad het standpunt van het Europees Parlement goedkeurt, wordt de betrokken handeling vastgesteld in de formulering die overeenstemt met het standpunt van het Europees Parlement.

5. Indien de Raad het standpunt van het Europees Parlement niet goedkeurt, stelt hij zijn standpunt in eerste lezing vast en deelt hij dit mee aan het Europees Parlement.

6. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van zijn redenen voor het vaststellen van zijn standpunt in eerste lezing. De Commissie stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van haar standpunt.

Tweede lezing

7. Indien het Europees Parlement binnen een termijn van drie maanden na deze mededeling:

a) het standpunt van de Raad in eerste lezing goedkeurt of zich niet heeft uitgesproken, wordt de betrokken handeling geacht te zijn vastgesteld in de formulering die overeenstemt met het standpunt van de Raad;
b) het standpunt van de Raad in eerste lezing met een meerderheid van zijn leden verwerpt, wordt de voorgestelde handeling geacht niet te zijn vastgesteld;
c) met een meerderheid van zijn leden amendementen op het standpunt van de Raad in eerste lezing voorstelt, wordt de aldus geamendeerde tekst toegezonden aan de Raad en aan de Commissie, die advies over deze amendementen uitbrengt.

8. Indien de Raad binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van de amendementen van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen:

a) al deze amendementen goedkeurt, wordt de betrokken handeling geacht te zijn vastgesteld;
b) niet alle amendementen goedkeurt, roept de voorzitter van de Raad, in overeenstemming met de voorzitter van het Europees Parlement, binnen zes weken het bemiddelingscomité bijeen.

9. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen over de amendementen waarover de Commissie negatief advies heeft uitgebracht.

Bemiddeling

10. Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen, en heeft tot taak binnen een termijn van zes weken nadat het is bijeengeroepen, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen, overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerptekst op basis van de standpunten van het Europees Parlement en de Raad in tweede lezing. [ 175 ]

11. De Commissie neemt aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité deel en stelt alles in het werk om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

12. Indien het bemiddelingscomité binnen een termijn van zes weken nadat het is bijeengeroepen, geen gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, wordt de voorgestelde handeling geacht niet te zijn vastgesteld.

Derde lezing

13. Indien het bemiddelingscomité binnen die termijn een gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, beschikken het Europees Parlement en de Raad over een termijn van zes weken na deze goedkeuring om de betrokken handeling overeenkomstig die ontwerptekst vast te stellen, waarbij het Europees Parlement besluit met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, en de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Indien zulks niet geschiedt, wordt de handeling geacht niet te zijn vastgesteld.

14. De in dit artikel vermelde termijnen van drie maanden en zes weken worden, op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad, met ten hoogste één maand, respectievelijk twee weken verlengd.

Bijzondere bepalingen

15. Wanneer in de in de Verdragen bepaalde gevallen, op initiatief van een groep lidstaten, op aanbeveling van de Europese Centrale Bank of op verzoek van het Hof van Justitie de gewone wetgevingsprocedure wordt gevolgd met betrekking tot een wetgevingshandeling, zijn lid 2, lid 6, tweede zin, en lid 9 niet van toepassing.

In die gevallen zenden het Europees Parlement en de Raad de Commissie het ontwerp van handeling alsmede hun standpunten in eerste en tweede lezing toe. Het Europees Parlement of de Raad kan de Commissie in alle fasen van de procedure om advies verzoeken; de Commissie kan ook op eigen initiatief advies uitbrengen. Indien de Commissie dat nodig acht, kan zij overeenkomstig lid 11 ook deelnemen aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité.

Artikel 295

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie raadplegen elkaar en bepalen in onderlinge overeenstemming de wijze waarop zij samenwerken. Daartoe kunnen zij, met inachtneming van de Verdragen, interinstitutionele akkoorden sluiten die een bindend karakter kunnen hebben.

Artikel 296
(oud artikel 253 VEG)

Wanneer de Verdragen niet bepalen welk soort van handeling moet worden vastgesteld, maken de instellingen zelf per afzonderlijk geval een keuze, met inachtneming van de toepasselijke procedures en van het evenredigheidsbeginsel.

Rechtshandelingen worden met redenen omkleed en verwijzen naar de voorstellen, initiatieven, aanbevelingen, verzoeken of adviezen waarin de Verdragen voorzien. [ 176 ]

Indien bij het Europees Parlement en de Raad een ontwerp van wetgevingshandeling is ingediend, stellen zij geen handelingen vast waarin de op het betrokken gebied toepasselijke wetgevingsprocedure niet voorziet.

Artikel 297
(oud artikel 254 VEG)

1. Wetgevingshandelingen die volgens de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, worden door de voorzitter van het Europees Parlement en door de voorzitter van de Raad ondertekend. De volgens een bijzondere wetgevingsprocedure vastgestelde wetgevingshandelingen worden ondertekend door de voorzitter van de instelling waardoor zij zijn vastgesteld.

De wetgevingshandelingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treden in werking op de datum die zij daartoe bepalen of, bij gebreke daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.

2. Niet-wetgevingshandelingen, vastgesteld in de vorm van verordeningen, richtlijnen en besluiten, worden, wanneer deze geen adressaat aangeven, ondertekend door de voorzitter van de instelling waardoor zij zijn vastgesteld.

De verordeningen en de richtlijnen die tot alle lidstaten gericht zijn, evenals de besluiten, worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treden in werking op de datum die zij daartoe bepalen of, bij gebreke daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking. Van de overige richtlijnen en van de besluiten die de adressaten vermelden, wordt kennis gegeven aan hen tot wie zij zijn gericht; zij worden door deze kennisgeving van kracht.

Artikel 298

1. Bij de vervulling van hun taken steunen de instellingen, organen en instanties van de Unie op een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat.

2. Met inachtneming van het statuut en de regeling vastgesteld op grond van artikel 336 stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de bepalingen daartoe vast.

Artikel 299
(oud artikel 256 VEG)

De besluiten van de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank welke voor natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van de staten, een geldelijke verplichting inhouden, vormen executoriale titel.

De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat op het grondgebied waarvan zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de nationale autoriteit die door de regering van elke lidstaat daartoe wordt aangewezen. Van de aanwijzing geeft zij kennis aan de Commissie en aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. [ 177 ]

Nadat de bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.

De tenuitvoerlegging kan niet worden geschorst dan krachtens een beschikking van het Hof. Evenwel behoort het toezicht op de regelmatigheid van de wijze van tenuitvoerlegging tot de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties.


HOOFDSTUK 3
DE ADVIESORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 300

1. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie worden bijgestaan door een Economisch en Sociaal Comité en een Comité van de Regio's, die een adviserende taak hebben.

2. Het Economisch en Sociaal Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties van werkgevers, werknemers en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, met name sociaal-economische en culturele organisaties en burger- en beroepsorganisaties.

3. Het Comité van de Regio's bestaat uit vertegenwoordigers van de regionale en lokale gemeenschappen die in een regionaal of lokaal lichaam gekozen zijn of politiek verantwoording verschuldigd zijn aan een gekozen vergadering.

4. De leden van het Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio's zijn niet gebonden door enig imperatief mandaat. Zij oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Unie.

5. De in de leden 2 en 3 bedoelde regels betreffende de aard van de samenstelling van die comités worden door de Raad op gezette tijden getoetst aan de economische, sociale en demografische evolutie in de Unie. De Raad stelt daartoe op voorstel van de Commissie besluiten vast.

EERSTE AFDELING
HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ

Artikel 301
(oud artikel 258 VEG)

Het aantal leden van het Comité bedraagt niet meer dan 350.
De Raad stelt op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen een besluit vast waarbij de samenstelling van het Comité wordt bepaald.

De Raad stelt de vergoedingen van de leden van het Comité vast. [ 178 ]

Artikel 302
(oud artikel 259 VEG)

1. De leden van het Comité worden voor vijf jaar benoemd. De Raad stelt de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst van leden vast. De leden van het Comité zijn herbenoembaar.

2. De Raad besluit na raadpleging van de Commissie. Hij kan de mening vragen van de Europese organisaties die representatief zijn voor de verschillende economische en sociale sectoren, en van het maatschappelijk middenveld, welke betrokken zijn bij de activiteit van de Unie.

Artikel 303
(oud artikel 260 VEG)

Het Comité kiest, voor een periode van tweeënhalf jaar, uit zijn midden zijn voorzitter en zijn bureau.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Het Comité wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen op verzoek van het Europees Parlement, van de Raad of van de Commissie. Het kan eveneens op eigen initiatief bijeenkomen.

Artikel 304
(oud artikel 262 VEG)

Het Comité wordt door het Europees Parlement, de Raad of door de Commissie geraadpleegd in de gevallen voorzien in de Verdragen. Het kan door deze instellingen worden geraadpleegd in alle gevallen waarin zij het wenselijk oordelen. Het Comité kan, in de gevallen waarin het dit wenselijk acht, het initiatief nemen om een advies uit te brengen.

Indien het Europees Parlement, de Raad of de Commissie zulks noodzakelijk acht, stelt hij of zij aan het Comité een termijn voor het uitbrengen van advies; deze termijn mag niet korter zijn dan een maand, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de desbetreffende mededeling aan de voorzitter wordt gericht. Na afloop van de gestelde termijn kan worden gehandeld zonder het advies af te wachten.

Het advies van het Comité alsmede een verslag van de besprekingen, worden aan het Europees Parlement, de Raad en aan de Commissie gezonden.

TWEEDE AFDELING
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Artikel 305
(oud artikel 263, tweede, derde en vierde alinea. VEG)

Het aantal leden van het Comité van de Regio's bedraagt ten hoogste 350. [ 179 ]

De Raad stelt op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen een besluit vast waarbij de samenstelling van het Comité wordt bepaald.

De leden van het Comité, alsmede een gelijk aantal plaatsvervangers, worden voor vijf jaar benoemd.

Zij zijn herbenoembaar. De Raad stelt de overeenkomstig de voordrachten van de lidstaten opgestelde lijst van leden en plaatsvervangers vast. Bij het verstrijken van het in artikel 300, lid 3, bedoelde mandaat uit hoofde waarvan zij zijn voorgedragen, eindigt de ambtstermijn van de leden van het Comité van rechtswege en worden zij voor de verdere duur van de ambtstermijn volgens dezelfde procedure vervangen. Leden van het Comité kunnen niet tegelijkertijd lid zijn van het Europees Parlement.

Artikel 306
(oud artikel 264 VEG)

Het Comité van de Regio's kiest, voor een periode van tweeënhalf jaar, uit zijn midden zijn voorzitter en zijn bureau.

Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Het Comité wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen op verzoek van het Europees Parlement, van de Raad of van de Commissie. Het kan eveneens op eigen initiatief bijeenkomen.

Artikel 307
(oud artikel 265 VEG)

Het Comité van de Regio's wordt door het Europees Parlement, de Raad of door de Commissie geraadpleegd in de door de Verdragen voorgeschreven gevallen en in alle andere gevallen, in het bijzonder die welke grensoverschrijdende samenwerking betreffen, waarin een van deze instellingen zulks wenselijk oordeelt.

Indien het Europees Parlement, de Raad of de Commissie zulks noodzakelijk acht, stelt hij of zij aan het Comité een termijn voor het uitbrengen van het advies; deze termijn mag niet korter zijn dan een maand, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de desbetreffende mededeling aan de voorzitter wordt gericht. Na afloop van de gestelde termijn kan worden gehandeld zonder het advies af te wachten.

Wanneer het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 wordt geraadpleegd, wordt het Comité van de Regio's door het Europees Parlement, de Raad of de Commissie in kennis gesteld van dat verzoek om advies. Het Comité van de Regio's kan, wanneer het van mening is dat er specifieke regionale belangen op het spel staan, hieromtrent advies uitbrengen.

Het Comité kan, in de gevallen waarin het zulks dienstig acht, op eigen initiatief een advies uitbrengen. Het advies van het Comité alsmede een verslag van de besprekingen worden aan het Europees Parlement, de Raad en aan de Commissie gezonden. [ 180 ]

HOOFDSTUK 4
DE EUROPESE INVESTERINGSBANK

Artikel 308
(oud artikel 266 VEG)

De Europese Investeringsbank bezit rechtspersoonlijkheid.

De leden van de Europese Investeringsbank zijn de lidstaten.

De statuten van de Europese Investeringsbank zijn opgenomen in een protocol dat aan de Verdragen is gehecht. De Raad kan, op verzoek van de Europese Investeringsbank en na raadpleging van het Europees Parlement en de Commissie, of op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Europese Investeringsbank, de statuten volgens een bijzondere wetgevingsprocedure met eenparigheid van stemmen wijzigen.

Artikel 309
(oud artikel 267 VEG)

De Europese Investeringsbank heeft tot taak, met een beroep op de kapitaalmarkten en op haar eigen middelen bij te dragen tot een evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt in het belang van de Unie. Te dien einde vergemakkelijkt zij, door zonder winstoogmerk leningen en waarborgen te verstrekken, de financiering van de volgende projecten in alle sectoren van het economische leven:

a) projecten tot ontwikkeling van minder ontwikkelde gebieden;
b) projecten tot modernisering of overschakeling van ondernemingen of voor het scheppen van nieuwe bedrijvigheid, teweeggebracht door de instelling of de werking van de interne markt, welke projecten door hun omvang of hun aard niet geheel kunnen worden gefinancierd uit de verschillende middelen welke in ieder van de lidstaten voorhanden zijn;
c) projecten welke voor verscheidene lidstaten van gemeenschappelijk belang zijn en die door hun omvang of aard niet geheel kunnen worden gefinancierd uit de verschillende middelen welke in ieder van de lidstaten voorhanden zijn.

Bij de vervulling van haar taak vergemakkelijkt de Bank de financiering van investeringsprogramma's in samenhang met bijstandsverlening van de structuurfondsen en van de andere financieringsinstrumenten van de Unie. [ 181 ]

TITEL II
FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 310
(oud artikel 268 VEG)

1. Alle ontvangsten en uitgaven van de Unie moeten voor elk begrotingsjaar worden geraamd en opgenomen in de begroting.

De jaarlijkse begroting van de Unie wordt door het Europees Parlement en de Raad vastgesteld volgens artikel 314.

De ontvangsten en uitgaven van de begroting moeten in evenwicht zijn.

2. De op de begroting opgevoerde uitgaven worden toegestaan voor de duur van het begrotingsjaar, in overeenstemming met de in artikel 322 bedoelde verordening.

3. Op de begroting opgevoerde uitgaven kunnen niet worden uitgevoerd dan nadat een juridisch bindende handeling van de Unie is vastgesteld die een rechtsgrond geeft aan haar optreden en aan de uitvoering van de overeenkomstige uitgave, in overeenstemming met het in artikel 322 bedoelde reglement, behoudens de daarin bepaalde uitzonderingen.

4. Teneinde de begrotingsdiscipline zeker te stellen, stelt de Unie geen handelingen vast die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de begroting, zonder de verzekering te geven dat de uitgaven die uit die handelingen voortvloeien, gefinancierd kunnen worden binnen de grenzen van de eigen middelen van de Unie en met inachtneming van het in artikel 312 bedoelde meerjarig financieel kader.

5. De begroting wordt uitgevoerd volgens het beginsel van goed financieel beheer. De lidstaten en de Unie dragen er samen zorg voor dat de op de begroting opgevoerde kredieten volgens dit beginsel worden gebruikt.

6. De Unie en de lidstaten bestrijden overeenkomstig artikel 325 fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

HOOFDSTUK 1
DE EIGEN MIDDELEN VAN DE UNIE

Artikel 311
(oud artikel 269 VEG)

De Unie voorziet zich van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en aan haar beleid uitvoering te geven. [ 182 ]

De begroting wordt, onverminderd andere ontvangsten, volledig uit eigen middelen gefinancierd. De Raad stelt, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen een besluit vast houdende de bepalingen die van toepassing zijn op het stelsel van eigen middelen van de Unie. In dit kader kunnen nieuwe categorieën van eigen middelen worden vastgesteld, dan wel bestaande categorieën worden ingetrokken. Dit besluit treedt pas in werking na door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen te zijn goedgekeurd.
De Raad stelt volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen de uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen van de Unie vast voor zover het krachtens de derde alinea vastgestelde besluit daarin voorziet. De Raad besluit na goedkeuring door het Europees Parlement.

HOOFDSTUK 1
MEERJARIG FINANCIEEL KADER

Artikel 312

1. Het meerjarig financieel kader beoogt een ordelijke ontwikkeling van de uitgaven van de Unie te waarborgen binnen de grenzen van haar eigen middelen.

Het meerjarig financieel kader wordt vastgesteld voor een periode van ten minste vijf jaar. In de jaarlijkse begroting van de Unie wordt het meerjarig financieel kader in acht genomen.

2. De Raad stelt volgens een bijzondere wetgevingsprocedure een verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader vast. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bij meerderheid van zijn leden.

De Europese Raad kan met eenparigheid van stemmen een besluit vaststellen op grond waarvan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen kan besluiten bij de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde verordening.

3. In het financieel kader worden de jaarlijkse maximumbedragen aan kredieten voor vastleggingen per uitgavencategorie vastgesteld, alsmede het jaarlijkse maximumbedrag van de kredieten voor betalingen. De uitgavencategorieën, die beperkt in aantal zijn, corresponderen met de grote beleidsdomeinen van de Unie.

Het financieel kader omvat alle andere bepalingen die dienstig zijn voor het goede verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

4. Indien de verordening van de Raad tot bepaling van een nieuw financieel kader nog niet is vastgesteld wanneer het voorgaand financieel kader verstrijkt, blijven de maximumbedragen en de overige bepalingen betreffende het laatste jaar van het voorgaand financieel kader van toepassing totdat deze handeling vastgesteld. [ 183 ]

5. Tijdens de gehele procedure die leidt tot vaststelling van het financieel kader, nemen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie alle maatregelen die nodig zijn om de vaststelling te vergemakkelijken.

HOOFDSTUK 3
DE JAARLIJKSE BEGROTING VAN DE UNIE

Artikel 310
(oud artikel 268, lid 1, VEG)

Het begrotingsjaar begint op 1 januari en sluit op 31 december.

Artikel 314
(oud artikel 272, leden 2 t/m 10. VEG)

De jaarlijkse begroting van de Unie wordt door het Europees Parlement en de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

1. Iedere instelling, met uitzondering van de Europese Centrale Bank, maakt voor 1 juli een raming op van haar uitgaven voor het volgende begrotingsjaar. De Commissie voegt die ramingen samen in een ontwerpbegroting, die afwijkende ramingen mag inhouden. Dit ontwerp omvat een raming van de uitgaven en een raming van de ontvangsten.

2. De Commissie dient uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar bij het Europees Parlement en bij de Raad een voorstel in dat de ontwerpbegroting bevat.

De Commissie kan de ontwerpbegroting in de loop van de procedure wijzigen totdat het in punt 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

3. De Raad stelt zijn standpunt over de ontwerpbegroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement mee. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot het vaststellen van zijn standpunt.

4. Indien het Europees Parlement binnen een termijn van tweeënveertig dagen na deze mededeling:

a) het standpunt van de Raad goedkeurt, is de begroting vastgesteld;
b) geen besluit heeft genomen, wordt de begroting geacht te zijn vastgesteld;
c) met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, wordt het aldus geamendeerde ontwerp toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen. Het bemiddelingscomité komt evenwel niet bijeen indien de Raad het Europees Parlement [ 184 ]binnen een termijn van tien dagen na de toezending van het ontwerp meedeelt dat hij alle amendementen van het Parlement aanvaardt.

5. Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen en heeft tot taak om, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad, binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen, overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijk ontwerp.

De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle initiatieven die nodig zijn om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

6. Indien het bemiddelingscomité binnen de in punt 5 bedoelde termijn van eenentwintig dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, beschikken het Europees Parlement en de Raad over een termijn van veertien dagen, te rekenen vanaf de datum van deze overeenstemming, om het gemeenschappelijk ontwerp goed te keuren.

7. Indien, binnen de in lid 6 genoemde termijn van veertien dagen:

a) zowel het Europees Parlement als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt of geen besluit neemt, of één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt terwijl de andere geen besluit neemt, wordt de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk ontwerp, of
b) zowel het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden, als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp afwijst, of indien één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp afwijst en de andere geen besluit neemt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend, of
c) het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden het gemeenschappelijk ontwerp afwijst terwijl de Raad het goedkeurt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend, of
d) het Europees Parlement het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt, terwijl de Raad het afwijst, kan het Europees Parlement binnen veertien dagen na de afwijzing door de Raad met een meerderheid van zijn leden en van drie vijfde van het aantal uitgebrachte stemmen besluiten alle of een aantal van de in punt 4, onder c), bedoelde amendementen te bevestigen. Indien een amendement van het Europees Parlement niet wordt bevestigd, wordt het in het bemiddelingscomité overeengekomen standpunt ten aanzien van de begrotingsonderdelen waarop het amendement betrekking heeft, ingenomen. De begroting wordt geacht definitief te zijn vastgesteld op deze basis.

8. Indien het bemiddelingscomité niet binnen de in lid 5 genoemde termijn van eenentwintig dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend. [ 185 ]

9. Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de begroting definitief is vastgesteld.

10. Iedere instelling oefent de haar bij dit artikel toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de Verdragen en van de krachtens deze Verdragen vastgestelde handelingen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de eigen middelen van de Unie en op het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven.

Artikel 315
(oud artikel 273 VEG)

Indien bij het begin van een begrotingsjaar de begroting nog niet definitief is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk, overeenkomstig de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 322 vastgestelde reglement, met een maximum van een twaalfde van de in hetzelfde hoofdstuk van de begroting van het vorige begrotingsjaar geopende kredieten, en zonder meer dan een twaalfde te mogen bedragen van de in hetzelfde hoofdstuk van de ontwerpbegroting opgenomen kredieten.

De Raad kan op voorstel van de Commissie, onder voorbehoud dat aan de overige in de eerste alinea gestelde voorwaarden wordt voldaan, uitgaven van meer dan eentwaalfde toestaan, overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 322 vastgestelde reglement. De Raad zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.

Het in de tweede alinea bedoelde besluit voorziet in de beschikbaarstelling van de nodige middelen voor de toepassing van dit artikel, met inachtneming van de in artikel 311 bedoelde handelingen. Het besluit wordt van kracht op de dertigste dag volgende op de vaststelling ervan indien het Europees Parlement binnen die termijn niet bij meerderheid van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.

Artikel 316
(oud artikel 271 VEG)

Onder de voorwaarden die worden vastgesteld met toepassing van artikel 322, kunnen de kredieten welke aan het einde van het begrotingsjaar ongebruikt zijn gebleven, worden overgedragen uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar, voor zover deze kredieten niet betrekking hebben op personeelsuitgaven.

De kredieten worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en onderverdeeld overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 322 vastgestelde reglement.

De uitgaven van de Europese Raad en van de Raad, van de Commissie, evenals van het Hof van Justitie van de Europese Unie worden als afzonderlijke afdelingen in de begroting opgenomen, onverminderd een speciale regeling voor bepaalde gemeenschappelijke uitgaven. [ 186 ]

HOOFDSTUK 4
UITVOERING VAN DE BEGROTING EN KWIJTINGVERLENING

Artikel 317
(oud artikel 274 VEG)

De Commissie voert de begroting in samenwerking met de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van het ter uitvoering van artikel 322 vastgestelde reglement uit onder haar eigen verantwoordelijkheid, binnen de grenzen der toegekende kredieten en met het beginsel van goed financieel beheer. De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de toegekende kredieten volgens het beginsel van goed financieel beheer worden gebruikt.
Bij het reglement worden de met de uitvoering van de begroting verbandhoudende controle- en auditverplichtingen van de lidstaten en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden vastgesteld. Het reglement voorziet ook in de wijze waarop en de mate waarin iedere instelling haar eigen uitgaven doet.
Binnen de begroting kan de Commissie, met inachtneming van de grenzen en de voorwaarden bepaald in het ter uitvoering van artikel 322 vastgestelde reglement, kredieten overschrijven hetzij van het ene hoofdstuk naar het andere, hetzij van de ene onderafdeling naar de andere.

Artikel 318
(oud artikel 275 VEG)

De Commissie legt elk jaar aan het Europees Parlement en aan de Raad de rekeningen over het afgelopen begrotingsjaar voor welke betrekking hebben op de uitvoering van de begroting. Bovendien doet zij hun een financiële balans van de activa en passiva van de Unie toekomen.

De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad ook een evaluatieverslag over de financiën van de Unie in, waarin de bereikte resultaten met name worden getoetst aan de door het Europees Parlement en de Raad krachtens artikel 319 verstrekte aanwijzingen.

Artikel 319
(oud artikel 276 VEG)

1. Op aanbeveling van de Raad verleent het Europees Parlement aan de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting. Te dien einde onderzoekt het, na de Raad, de rekeningen, de financiële balans en het evaluatieverslag genoemd in artikel 318, het jaarverslag van de Rekenkamer tezamen met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen op de opmerkingen van de Rekenkamer, de in artikel 287, lid 1, tweede alinea, genoemde verklaring, alsmede de relevante speciale verslagen van de Rekenkamer. [ 187 ]

2. Alvorens kwijting te verlenen aan de Commissie of voor enig ander doel in verband met de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie inzake de uitvoering van de begroting, kan het Europees Parlement de Commissie verzoeken verantwoording af te leggen terzake van de uitvoering van de uitgaven of de werking van de financiële controlestelsels. De Commissie verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle nodige inlichtingen.

3. De Commissie stelt alles in het werk om gevolg te geven aan de opmerkingen in de kwijtingsbesluiten en aan andere opmerkingen van het Europees Parlement over de uitvoering van de uitgaven, alsook aan de opmerkingen waarvan de door de Raad aangenomen aanbevelingen tot kwijting vergezeld gaan.

Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengt de Commissie verslag uit over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van deze opmerkingen, met name over de instructies die zijn gegeven aan de diensten die met de uitvoering van de begroting zijn belast. Deze verslagen worden ook aan de Rekenkamer toegezonden.

HOOFDSTUK 5
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 320
(oud artikel 277 VEG)

Het meerjarig financieel kader en de jaarlijkse begroting luiden in euro.

Artikel 321
(oud artikel 278 VEG)

De Commissie kan, onder voorbehoud dat zij daarvan de bevoegde instanties der betrokken staten in kennis stelt, de saldi, welke zij in de valuta van een der lidstaten in haar bezit heeft, overmaken in de valuta van een andere lidstaat, voor zover zij gebruikt moeten worden voor de doeleinden die in de Verdragen zijn aangewezen. De Commissie vermijdt dergelijke overmakingen zoveel mogelijk, indien zij saldi beschikbaar heeft of beschikbaar kan maken in de valuta waaraan zij behoefte heeft.

De Commissie onderhoudt de betrekkingen met elke lidstaat door tussenkomst van de door deze aangewezen autoriteit. Voor de uitvoering van financiële verrichtingen heeft zij toegang tot de centrale bank van de betrokken lidstaat of tot een andere door deze staat gemachtigde financiële instelling.

Artikel 322
(oud artikel 279 VEG)

1. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van de Rekenkamer bij verordeningen:

a) de financiële regels vast, met name betreffende de wijze waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien; [ 188 ]
b) de regels vast betreffende de controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren, met name van ordonnateurs en rekenplichtigen.

2. De Raad, handelend op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en van de Rekenkamer, bepaalt de regels en de procedure volgens welke de budgettaire ontvangsten waarin het stelsel der eigen middelen van de Unie voorziet, ter beschikking van de Commissie worden gesteld, en schrijft voor welke maatregelen moeten worden toegepast om in voorkomend geval te voorzien in de behoefte aan kasmiddelen.

Artikel 323

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zien erop toe dat de Unie beschikt over de financiële middelen waarmee de Unie haar juridische verplichtingen jegens derden kan voldoen.

Artikel 324

In het kader van de in deze titel bedoelde begrotingsprocedures roept de Commissie regelmatig de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bijeen. De voorzitters nemen alle maatregelen die nodig zijn om het overleg te bevorderen en de standpunten van hun respectieve instellingen dichter bij elkaar te brengen, om de uitvoering van deze titel te vergemakkelijken.

HOOFDSTUK 6
FRAUDEBESTRIJDING

Artikel 325
(oud artikel 280 VEG)

1. De Unie en de lidstaten bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, met overeenkomstig dit artikel te nemen maatregelen die afschrikkend moeten werken en in de lidstaten, alsmede in de instellingen, organen en instanties van de Unie, een doeltreffende bescherming moeten bieden.

2. De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.

3. Onverminderd de andere bepalingen van de Verdragen coördineren de lidstaten hun optreden om de financiële belangen van de Unie tegen fraude te beschermen. Zij organiseren daartoe samen met de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten. [ 189 ]

4. Het Europees Parlement en de Raad nemen volgens de gewone wetgevingsprocedure, na raadpleging van de Rekenkamer, de nodige maatregelen aan op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, om in de lidstaten alsmede in de instellingen, de organen en de instanties van de Unie een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming te bieden.

5. De Commissie brengt in samenwerking met de lidstaten jaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de ter uitvoering van dit artikel genomen maatregelen.


TITEL III
NAUWERE SAMENWERKING

Artikel 326
(oude artikelen 27 A t/m 27 E, 40 t/m 40 B en 43 t/m 45. VEU en oude artikelen 11 en 11 A. VEG)

Bij nauwere samenwerking worden de Verdragen en het recht van de Unie geëerbiedigd.

Nauwere samenwerking mag geen afbreuk doen aan de interne markt, noch aan de economische, sociale en territoriale samenhang. Zij mag geen belemmering of discriminatie in de handel tussen de lidstaten vormen, en zij mag de mededinging tussen de lidstaten niet verstoren.

Artikel 327
(oude artikelen 27 A t/m 27 E, 40 t/m 40 B en 43 t/m 45. VEU en oude artikelen 11 en 11 A. VEG)

Bij nauwere samenwerking worden de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de niet-deelnemende lidstaten geëerbiedigd. De niet-deelnemende lidstaten belemmeren niet de uitvoering ervan door de deelnemende lidstaten.

Artikel 328
(oude artikelen 27 A t/m 27 E, 40 t/m 40 B en 43 t/m 45. VEU en oude artikelen 11 en 11 A. VEG)

1. Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die eventueel zijn vastgesteld bij het besluit waarbij toestemming wordt verleend. Deelneming op een later tijdstip blijft steeds mogelijk, mits, naast de genoemde voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd.

De Commissie en de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten, zien erop toe dat de deelneming van zoveel mogelijk lidstaten wordt bevorderd.

2. De Commissie en in voorkomend geval de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid stellen het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van het verloop van de nauwere samenwerking. [ 190 ]

Artikel 329
(oude artikelen 27 A t/m 27 E, 40 t/m 40 B en 43 t/m 45. VEU en oude artikelen 11 en 11 A. VEG)

1. De lidstaten die onderling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan op een van de gebieden die onder de Verdragen vallen, met uitzondering van de gebieden van exclusieve bevoegdheid en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, richten een verzoek tot de Commissie, met opgave van het toepassingsgebied en de met de voorgenomen nauwere samenwerking nagestreefde doelstellingen. De Commissie kan bij de Raad een voorstel in die zin indienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvan mee aan de betrokken lidstaten.

De toestemming om een in de eerste alinea 1 bedoelde nauwere samenwerking aan te gaan, wordt verleend door de Raad, op voorstel van de Commissie en na goedkeuring door het Europees Parlement.

2. De lidstaten die onderling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, richten een verzoek tot de Raad. Het verzoek wordt doorgezonden aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, die advies uitbrengt over de samenhang van de voorgenomen nauwere samenwerking met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, alsmede aan de Commissie, die advies uitbrengt over met name de samenhang van de voorgenomen nauwere samenwerking met het beleid van de Unie op andere gebieden. Het verzoek wordt ter informatie ook toegezonden aan het Europees Parlement.

De toestemming om een nauwere samenwerking aan te gaan, wordt verleend bij een besluit van de Raad, die met eenparigheid van stemmen besluit.

Artikel 330
(oude artikelen 27 A t/m 27 E, 40 t/m 40 B en 43 t/m 45. VEU en oude artikelen 11 en 11 A. VEG)

Alle leden van de Raad kunnen deelnemen aan de beraadslagingen van de Raad, maar alleen de leden van de Raad die de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, nemen deel aan de stemming.

Eenparigheid van stemmen wordt alleen door de stemmen van de vertegenwoordigers van de deelnemende staten gevormd.

De gekwalificeerde meerderheid wordt bepaald overeenkomstig artikel 238, lid 3.

Artikel 331
(oude artikelen 27 A t/m 27 E, 40 t/m 40 B en 43 t/m 45. VEU en oude artikelen 11 en 11 A. VEG)

1. Een lidstaat die wil deelnemen aan een bestaande nauwere samenwerking op een van de in artikel 329, lid 1 bedoelde gebieden, stelt de Raad en de Commissie van zijn voornemen in kennis.

Binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving bevestigt de Commissie de deelneming van de betrokken lidstaat. Zij constateert, in voorkomend geval, dat aan de voorwaarden voor deelneming is voldaan en stelt de nodige overgangsmaatregelen vast voor de toepassing van de reeds in het kader van de nauwere samenwerking vastgestelde handelingen. [ 191 ]

Is de Commissie evenwel van mening dat aan de voorwaarden voor deelneming niet is voldaan, dan geeft zij aanwijzingen omtrent de te nemen maatregelen opdat aan deze voorwaarden wel wordt voldaan, en stelt zij een termijn vast waarbinnen zij het verzoek opnieuw in overweging zal nemen. Bij het verstrijken van die termijn neemt zij het verzoek opnieuw in overweging overeenkomstig de in de tweede alinea omschreven procedure. Indien de Commissie van mening is dat aan de voorwaarden voor deelneming nog steeds niet is voldaan, kan de betrokken lidstaat de kwestie voorleggen aan de Raad, die zich uitspreekt over het verzoek. De Raad besluit overeenkomstig artikel 330. Hij kan ook, op voorstel van de Commissie, de in de tweede alinea bedoelde overgangsmaatregelen vaststellen.

2. Een lidstaat die wil deelnemen aan een bestaande nauwere samenwerking in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van zijn voornemen in kennis.

De Raad bevestigt de deelneming van de betrokken lidstaat, na de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid te hebben geraadpleegd en na in voorkomend geval te hebben geconstateerd dat aan de voorwaarden voor deelneming is voldaan. De Raad kan op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid ook de nodige overgangsbepalingen vaststellen voor de toepassing van de handelingen die al zijn vastgesteld in het kader van de nauwere samenwerking. Is de Raad evenwel van mening dat aan de voorwaarden voor deelneming niet is voldaan, dan geeft hij aanwijzingen omtrent de te nemen maatregelen opdat aan deze voorwaarden wel wordt voldaan, en stelt hij een termijn vast waarbinnen hij het verzoek tot deelneming opnieuw in overweging zal nemen.

Voor de toepassing van dit lid besluit de Raad met eenparigheid van stemmen en overeenkomstig artikel 330.

Artikel 332
(oude artikelen 27 A t/m 27 E, 40 t/m 40 B en 43 t/m 45, VEU en oude artikelen 11 en 11 A, VEG)

De uitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van een nauwere samenwerking, met uitzondering van de administratieve kosten voor de instellingen, komen ten laste van de deelnemende lidstaten, tenzij de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen van al zijn leden anders besluit.

Artikel 333
(oude artikelen 27 A t/m 27 E, 40 t/m 40 B en 43 t/m 45, VEU en oude artikelen 11 en 11 A, VEG)

1. Indien een bepaling van de Verdragen die in het kader van een nauwere samenwerking kan worden toegepast, bepaalt dat de Raad met eenparigheid van stemmen besluit, kan de Raad met eenparigheid van stemmen overeenkomstig het bepaalde in artikel 330, een besluit vaststellen waarin wordt bepaald dat hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zal besluiten.

2. Indien een bepaling van de Verdragen die in het kader van een nauwere samenwerking kan worden toegepast, bepaalt dat de Raad handelingen volgens een bijzondere wetgevingsprocedure vaststelt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen overeenkomstig het bepaalde in artikel 330, een besluit vaststellen waarin wordt bepaald dat hij volgens de gewone wetgevingsprocedure zal besluiten. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement. [ 192 ]

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op besluiten die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.

Artikel 334
(oude artikelen 27 A t/m 27 E, 40 t/m 40 B en 43 t/m 45. VEU en oude artikelen 11 en 11 A. VEG)

De Raad en de Commissie zorgen voor de samenhang van ieder optreden in het kader van een nauwere samenwerking, zowel onderling als met het beleid van de Unie, en werken daartoe samen.