Iets over Tapuiten Vogelkiekjes (1910) door Jacob Daalder

Wurgers

Raafachtige vogels
Uitgegeven in Amsterdam door W. Versluys.
[ 79 ]
 

XXIV.


Wurgers.


Kijk eens hier! Aan verschillende dorens en scherpe takjes zitten hommels, sprinkhanen, torren en ook bijen vastgespietst. Dat is toch zeker de arbeid van den eenen of anderen snaak, die zijn tijd heeft willen dooden. Ook zelfs een jong muisje is er bij.

Neen, wat ge hier aan den boschrand voor u ziet, is de spijskast van een vogel. Vangt hij meer, dan zijn eetlust vraagt, dan wordt het een en ander hier op den kapstok gestoken, om in tijden van schaarschte te kunnen dienen. Deze eigenaardige handelingen worden verricht door de Klauwieren, waarvan enkele soorten ons land bewonen. Ze worden ook Wurgers genoemd, en de species, waaraan de provisie hier voor ons behoort, is ongetwijfeld de Grauwe Klauwier (Lanius collurio L.), die ook wel Negendooder, Roode Wurger en Bruine Dorendraaier genoemd wordt.

Wilt ge hem leeren kennen? Laten we ons dan begeven langs den zoom van dit duinboschje, want deze Klauwier woont het liefst aan den kant van het geboomte. Luister eens! Hoort ge in het nabootsend gezang van dien vogel niet nu eens het blaffen van een hond, dan weer het roepen van een kievit of grutto en soms een amalgama van allerhande dierengeluiden? Dat wordt voortgebracht door den Klauwier, en als we voorzichtig voortsluipen, zien we weldra den mooi gekleurden vogel, doch het is ook alleen het mannetje, dat zoo fraai uitgedost is. Keurig staat het roodbruin manteltje, en fraai steekt [ 80 ]het af bij de licht rosékleurige onderdeelen, bij het zwart van slag- en staartpennen en bij de mooie aschkleur van bovenkop, nek en stuit. De wijfjes zijn van boven roestkleurig en op de onderdeelen witachtig, doch op vele vederen zijn halvemaantjes van zwart.

Als we nu ook nog even dit nestje, gemaakt van mos, worteltjes en bladstelen, en bekleed met haar en wol, hebben bekeken, dan kennen we de geheele huishouding van dezen Wurger, die met zijne familiegenooten tot de roofvogels onder de zangvogels behoort, wat ook de krachtige, haakvormige bek wel laat zien. Stout zijn ze en roofzuchtig, de Klauwieren, en gewoonlijk vangen ze veel meer voedsel, dan ze voor hun onderhoud noodig hebben. Om deze eigenschap werd eene Afrikaansche soort door zeevaarders, die aan de Kaap de Goede Hoop verblijf hielden, „fiskaal" geheeten.

Het nest bevat pasgeboren jongen, zoodat we de mooie glanzige eieren, licht geelgroen met bruine vlekken, die om het dikste gedeelte soms een mooi kransje vormen, hier niet kunnen zien.

Mocht ge eens een Klauwier ontmoeten met witte spiegels op de groote slagpennen, met bruinrood op kruin en achterhals, met wit op stuit en schouders en met zwart op mantel en vleugels, dan hebt ge kennis gemaakt met een Roodkopklauwier (Lanius senator L.), die lang zoo veelvuldig niet bij ons voorkomt als Lanius collurio. Beide soorten zijn evenwel voor ons land zomervogels, die in onze streken wonen van April tot September.

Maar wie nog een mooien Klauwier wil leeren kennen, moet in den herfst eens met een lijsterstrikker door de kreupelboschjes trekken. Dan toch komt veelvuldig op [ 81 ]den trek voor de Klapekster (Lanius excubitor L.), hier en daar bekend als Blauwe Klauwier, Veldheer, Vinkenbijter, Grauwe Dorendraaier en onder andere benamingen. Zeker zal het u gelukken zoo'n vogel te zien, want deze soort houdt gaarne verblijf bij de strikken, om aan de gevangen vogels den schedel open te pikken, en zich aan de weeke hersenen te goed te doen. Meermalen vindt men de Klapekster naast haar slachtoffer in een lijsterstrik. Dan eerst kan men goed bezien den mooien langen en breeden, afgeronden waaierstaart en de witte en zwarte kleuren in mooie belijning. Zacht blauwgrijs zijn de bovendeelen; vleugels en staart zijn zwart met witte einden en de onderdeelen zijn wit. De witte vleugelspiegels zijn soms enkelvoudig en soms dubbel.

Veel komt de Klapekster op den trek voor, ofschoon men geene troepen aantreft, maar broeden doet zij bij ons met slechts enkele paren. Haar nest is als dat van den Grauwen Klauwier, doch het wordt hooger in den boom gemaakt, en de 5 à 7 eieren zijn vuilwit met bruine en grijze vlekjes en stipjes.

Eenmaal is in ons land gevangen een Kleine Klauwier (Lanius minor Gmel), welk voorwerp in geprepareerden toestand is te zien in de verzameling van de Rotterdamsche Diergaarde. Van meer vangsten of waarnemingen binnen onze landpalen hoorde men nimmer, zoodat we haar slechts noode tot onze avifauna kunnen rekenen.

—Er was eens een negendooder, die zijn welvoorziene provisieplaats aan den zoom van het woud had....—Een goed begin voor een sprookje, niet waar? En toch behoeft het geen sprookje te zijn. Ieder, die het ernstig wil, kan de waarheid er van aanschouwen. De Grauwe [ 82 ]Klauwier en de Klapekster, de Grauwe en de Bruine Dorendraaier zijn geene zeldzaamheden voor ons land. Onder de Amsterdamsche „finkies" behooren ze evenwel niet medegerekend te worden.