Bij de Futen Vogelkiekjes (1910) door Jacob Daalder

Hollandsche Pelikanen

Rietacrobaten
Uitgegeven in Amsterdam door W. Versluys.
[ 126 ]
 

XXXVIII,


Hollandsche Pelikanen.


Reeds op de school werd ons verteld van de Pelikanen, die een grooten zak hebben onder den grooten bek, om er het voedsel voor hun kinderen in te weeken en te bewaren. Maar dat we ook in ons land pelikaanvogels hebben, werd er niet bij gezegd. Doch we hebben ze, al zijn ze niet van de echte soort, want de Aalscholver zoowel als de Jan van Gent behooren tot de familie der Pelecanidae en tot de orde der Steganopodes of Roeivoetigen.

Ja, bezie eens den poot van zoo'n Kormoraan, zooals de Aalscholver of Schollevaar (Phalacrocorax carbo carbo [L.]) wel genoemd wordt. Al de vier teenen zijn door zwarte vliezen verbonden en de teenen hebben van buitenaf gerekend 5, 4, 3 en 2 leden. De voeten staan buitenwaarts als de graafpooten van de mol en zijn daardoor bijzonder geschikt tot roeien. Vandaar dat men spreekt van roeivoeten, ter onderscheiding van zwemvoeten, zooals de eenden ze hebben, en waarvan alleen de drie naar voren gerichte teenen door zwemvliezen verbonden zijn.

Zoo'n Aalscholver staat bij de meeste menschen in geen goed blaadje, omdat hij een geweldige vischroover is. Een paling van een half pond zwaar slikt hij met gemak naar binnen en ook andere visschen—want kieskeurig is hij volstrekt niet—worden gaarne buit gemaakt. En hij weet ze uitstekend te bemachtigen, en met geduld gaat hij te werk. Dikwijls kan men zoo'n Aalscholver zien zitten op een vooruitstekenden tak [ 127 ]boven het water, en ook wel op een ton of een baken in zee, en zoodra een visch in de nabijheid komt, schiet de vogel er met kracht op los, en zelden mist hij zijn prooi. Met den scherpen haak van zijn langen snavel weet hij de vlugste paling te grijpen en vast te houden. In andere landen worden de Aalscholvers wel afgericht voor de vischvangst, en wel met goede resultaten. Vooral in China doet men dit, ook met den gewonen Pelikaan. Zoo weten de menschen ook partij te trekken van de vraatzucht dezer vogels. In ons land evenwel worden ze er zwaar om vervolgd, en waar de Schollevaar zich in een broedkolonie vestigt, daar worden gewoonlijk de nesten vernield. Deze nesten worden gemaakt in boomen en, evenals men dat bij reigerkolonies ziet, wordt de omgeving sterk bevuild, terwijl allerlei vischresten er een onaangenamen geur verspreiden.

Zoo'n Aalscholver is een groote vogel van wel 8 dM. lengte, met een breeden staart, die uit stevige pennen bestaat. Zijn vederkleed is mooi: op mantel en vleugels zijn de vederen donker bronsachtig bruin met blauwzwarte zoomen, en overigens is de vogel grootendeels groenachtig blauwzwart met schitterende metaalglanzen. De wangen zijn wit en de keelzak is geel. Op eenigen afstand geeft zoo'n vogel den indruk van zwart te zijn, en dikwijls ziet men zoo kleine troepjes van die donkere wezens laag over het water vliegen, ook boven de zee. Soms ook zijn ze tot groote troepen vereenigd. Palingvisschers vinden meermalen een dood exemplaar in hun fuiken, dat de visschen in het net heeft willen vervolgen, doch daar spoedig moest stikken.

Wie in Fauna Neerlandica van „Artis" komt zal in een [ 128 ]van de kasten een Aalscholver onder een glazen klok geplaatst vinden, benevens een heele groep van dergelijke vogels in de nabijheid. Die groep is weer een van de kunstwerken van den heer P. L. Steenhuizen. Maar verwondering zal het misschien baren, dat juist die eene Aalscholver onder een stolp geplaatst is. Doch zie, de vogel wordt aangeduid als gekuifde Aalscholver (Phalacrocorax graculus (L.). Die is een weinig kleiner dan de gewone soort, en zijn staart telt maar 12 pennen. Op den kop ziet men een opgerichte kuif en de zwartgroene kleur, die in goudbrons schakeert, is opvallend, en daar deze soort zich maar zelden in ons land vertoont, is men in „Artis” zeer zuinig op het mooie voorwerp. Vandaar de klok. De gekuifde soort zou misschien meer in ons land voorkomen, wanneer er rotsen waren, want daarop leeft en broedt zij het liefst. Haar nest maakt ze in rotsspleten. Na stormen uit het Noordwesten heeft men de meeste kansen, afgedwaalde voorwerpen er van bij ons aan te treffen.

En als derde, bij ons voorkomende, pelikaansoort noemen we de Jan van Gent (Sula basanus [L.]), waarover in ons vierde Vogelkiekje reeds het een en ander werd medegedeeld. We rekenen hem tot de Rotspelikanen, en hij broedt dan ook op de rotsen van het Britsche Rijk, en in Noordelijker streken, en de bij ons voorkomende voorwerpen zijn afgedwaalde dieren. Gewoonlijk zijn ze vermoeid en ze komen na de Noordwesterstormen, waartegen ze niet hebben kunnen optornen, wel aan onze stranden en ook in de duinen voor, doch meestentijds zijn het jonge voorwerpen, wat aan het donkere, witgevlekte vederkleed te zien is. De oude dieren zijn [ 129 ]helemaal wit, op de vleugelpennen na, die zwart zijn. Hoe is het mogelijk, dat in het tweede jaar op zoo'n vogel weer heel anders gekleurde vederen kunnen voorkomen, dan voor den volwassen leeftijd? Zeker een moeilijk te beantwoorden vraag, die zich bij tal van vogelsoorten voordoet.

En nu weten we, dat er ook in Nederland pelikanen voorkomen, en dat het echte vischverslinders zijn, die wel niet spoedig bij de menschelijke vischvangers in een goed blaadje zullen komen. De concurrentie is te scherp. Toch is een weinig clementie hier en daar wel noodig.