Volapükel Nedänik/Nummer 2/Bladvulling

<Volapükel Nedänik


WIE WAS EEN NACHTRAAF?


Een burgermeester verklaarde 's avonds (?) om half een in een gezelschap, dat zijn wederhelft wel een nachtraaf geleek, wijl ze gewoonlijk 's nachts (?) om half acht de thee al gereed had.




IN DEN MANUFACTUURWINKEL.


Koopster: „De stof is prachtig; maar zou ze ook tegen water bestand zijn?“

Bediende: „Juffrouw, u zal mij wellicht niet gelooven, maar ik kan u verzekeren, dat u deze stof zoo wel in het gootgat kan gooien.“




EENE THEOLOGANTE.


Een geestelijke herder trachtte een zijner verdoolde schapen, eene boerenvrouw, te bewegen om weder geregeld ter kerk te komen. De vrouw beweerde, dat zulks voor haar inet ging, wijl de tijden zoo slecht waren, dat ze niet eens zondagsche kleeren meer bezat, enz.

„Ja, ja, vrouwtje, dat is allemaal niets waard, je moet ter kerk komen en iets ten offer brengen,“ antwoordde de geestelijke. „Je weet toch wel, dat Onze Lieve Heer voor ons, menschen, aan het kruis is gestorven...“

„Zoo, is die goeje man ook al dood?“ valt de vrouw hem thans in de rede. „Ja, mijnheer, wij lezen al geen courant ook meer.“