Volapükel Nedänik/Nummer 3/Noets

<Volapükel Nedänik
If uflanon kapi.
Id ufunon kopi.
S.      J.H.


I.


Misschien is het bekend aan de lezers van ons blad, dat er in Antwerpen een maandschrift verschijnt, hetwelk op zijne manier een bijzonder soort van Volapük tracht te verspreiden. Dat blad stelt zich voornamelijk ten doel in vuile, lasterlijke artikelen den eerbiedwaaridgen persoon des Uitvinders door het slijk te halen, en in de tweede plaats komt het iedere maand zijne lezers vergasten op dat welluidende, zangerige Volapük, geboetseerd volgens de strenge regelen der Mathesis door den genialen professor K., uit Parijs, een man, die in een brief aan den uitvinder dorst te schrijven: „Aan Volapük is niets wezenlijks meer te veranderen,” en die evenwel de wereldtaal van Schleyer zóó vervormde, of liever mismaakte, dat de Datikal er zijn eigen werk niet meer in kon herkennen. 't Spreekt vanzelf, dat de leerling, naijverig op den roem des meesters, ook zijne sporen op het gebied menodava tracht te verdienen, en vandaar, dat in het jongste nummer van het revolutionnaire orgaan het eerste deel van eene tweede collectie verbeteringen is verschenen, eene collectie, zoo rijk van inhoud, dat het geheele stelsel van Volapük daardoor tot in zijne grondslagen aangetast en geschokt wordt. Dat alles moet nu strekken, om vrienden der wereldtaal, die met ijver een vlijt Volapük hebben aangeleerd, en die meenden, dat zij eenigszins op de hoogte ervan waren, nogmaals tot eene nieuwe studie te noodzaken.

Dat blad heeft ons de vorige maand eens aan onze plichten herinnerd op eene wijze, ontleend aan de achterbuurten van Antwerpen. Het herinnert ons aan een cifel en een kademal, en het vergeet, dat boven deze twee waardigheidsbekleeders de cifal staat, met wien wij in volkomen overeenstemming handelen, de cifal, die voor het schaamtelooze blad een mikpunt is van allerlei hatelijke aanvallen, de cifal, aan wien het blad zich liever in alle nederigheid moest onderwerpen, eer het lessen over de wellevendheid uitdeelde aan anderen.


II.

Onze cifel is boos, verschrikkelijk boos. Natuurlijk heeft hij zijn gemoed gelucht in het Belgische Volapükablad, nogan volutik. De man is zoozeer begeesterd en ingenomen door de denkbeelden van den Franschen luvolapükel, dat hij de aanhangers van den uitvinder als oproermakers beschouwt. De Centrale Nederlandsche Volapükvereeniging, gevestigd te Haarlem, erkent hem niet. Dit lichaam moest onder zijne leiding van uit de zetelplaats Rotterdam bestuurd geworden zijn. Dan had hij meteen schoone gelegenheid gehad, om het geknutsel van Kerckhoffs onder valsche vlag hier binnen te loodsen. Nu wij echter zoo vermetel zijn, de zuivere Volapük te leeraaren, dreigt hij ons met verderf en dood. „Och, warde cifel, wij zijn volstrekt niet bang voor uwe bedreigingen. Zoolang gij heult met de revolutionnairen, beschouwen wij u als dood lid van het Volapükagezelschap. Slechts dan zijn wij tot gehoorzaamheid bereid, als gij u volkomen onderwerpt aan de hoogste autoriteit op Vpagebied, aan den eerbiedwaaridgen uitvinder. Tot zoolang volgen wij den weg ons uit Konstans voorgeschreven. En met gerustheid en vertrouwen bewandelen wij dien weg. Het Nederlandsche volk zal over onze houding uitspraak doen.”


REDAK.