Gemengde Berichten.
Nieuwe triomfen van Da-da
We ontleenen aan het „Hbl.” het volgende:
Een tafeltje met een schemerlamp, de heer Theo van Doesburg, hoofdredacteur van „De Stijl”, op een stoel.
Hij leest.
Hij leest voor de grondbeginselen van „Dada”. De groote zaal overkropt, publiek joelt en trappelt en grinnikt en brult.
„....Dada is de schrik van alle kunstcritici, clubfauteuil-bourgeois en konijnfokkers. Dada is een gezicht. Dada wil geleefd zijn. Dada verlangt geen intellectueele begrips-associaties..” (Donderend gelach in de kokende zaal.)
Plotseling gaan de gordijnen half open. Voor een rose-verlicht doek staat mevrouw van Doesburg als een onbewegelijk wassen pop van Hirsch; even stilte.
Piep.... roe-oe-oe!! Achter uit de zaal gekerm, preektoon-galmen, ge-roe-oe-oe. De dadaïst Kurt Schwitters schijnt daar te staan, maar het publiek joelt boven hem uit.
Opeens gaa het licht op in de zaal. De lezing is uit. De menigte schreeuwt zonder reden of doel. Het scherm gaat dicht.
Kurt Schwitters treedt op. Doodgewone jonge man met een slap boordje. Effen gezicht. Een groote ronde koperen plaat heeft hij in eene hand, een soort van zwengel in de andere. Hij spreekt:
„Als ik een hand opsteek.... Lärm!.... Zwei Hände.... grosser Lärm.... Hände nieder – alles still....!
Hand gaat op. Lawaai. Twee handen. Hysterisch gekrijsch van ’t publiek.... Handen neer.... tamelijk stil.
Kurt Schwitters produceert vreemde geluiden. Hô-ô-ô-ô....
(Voddô....!! Kleerekoop!! Nòg razender gejoel.)
Kurt staat rustig met gesloten oogen te schreeuwen, heft de oogen ten hemel, kermt.
(„Van je hela, hola, houdt er den moed maar in” dondert het publiek door de zaal. Daarna vervalt het in een paroxysme van goedaardigen waanzin. Menschen springen op, een razend gefluit overstemt alles)
Op het verlichte scherm vertoont zich een dadaïstische pop in tallooze kleuren. De „voorzitter der „onafhankelijken”, de heer De Groot, verzoekt stilte. Een bel weerklinkt. Het poppetje beweegt zijn ledematen, en achter de schermen schijnt iemand er iets bij voor te dragen, volstrekt onverstaanbaar. Het poppetje beweegt. „Hup Ajax!!” roept een stem. Lawaai.
Mevrouw Van Doesburg treedt weer op, speelt op het klavier de „Militaire marsch van een mier.” Als boven.
Kurt draagt dan voor, ratelend aldoor van: „Da steht ein Mann.... warum steht da der Mann, ja weshalb steht da....” Onder gilletjes heeft hij het over „blaue Milch”, hij zingt en kermt en galmt....
(„Gooi dien vent er toch uit!” brult iemand in de zaal; Kurt Schwitters daast door; het publiek wordt weer gek. „Me cente terug!!” roept een stem, applaus barst los.)
Om dezen volslagen waanzin bij te wonen heeft een reusachtig publiek, uit alle mogelijke elementen bestaande, vóór Bellevue op de Leidschekode geduwd en gedrongen. Neen, niet gedrongen: gevochten. Een heele politiemacht kwam er aan te pas, en moest van acht tot half negen de ongelooflijke bende op straat in toom trachten te houden Binnen was het een volte, zooals zelden gezien. En de heer De Groot, voorzitter der „onafhankelijken” – die volstrekt nog geen Dadaïsten zijn, naar hij zei, maar wel het nieuwe streven tot zijn recht willen doen komen – de heer De Groot had evenveel eer van zijn werk als het echtpaar Van Doesburg (evenmin dadaïsten) en de dadaïst Kurt. Alleen werd het ook hun haast te machtig. Den geest, dien zij opriepen, werden zij nauwelijks kwijt. Den geest van.... het Dadaïsme?
Hoe die geest is leze men boven.
|