[ 170 ]
 

XXV.

Autotomie en Regeneratie.


 

Van vossen en bunsings wordt herhaaldelijk verteld, dat zij, in een klem geraakt, hun voet afbeten en zoo ontsnapten. Het schijnt wetenschappelijk nog niet vast te staan, of wij hier te doen hebben met een geval van instinct of overleg, dan wel van razernij, door pijn en angst veroorzaakt. Mogelijk toch is 't, en mij dunkt zelfs waarschijnlijk, dat in een dergelijk geval de bunsing of de vos heelemaal niet instinctmatig handelt, nog veel minder denkt: beter mijn pootje kwijt dan mijn heele huid en mijn leven er bij.

Alle beesten, dat zien wij aan katten en honden wel, bijten naar de plaats, waar ze de pijn voelen en waar zij aangegrepen worden. Dat is het natuurlijkste en 't meest voor de hand liggende middel om de aanvallers te nopen tot loslaten. Wij kunnen ons wel voorstellen, al is 't moeilijk den gedachtengang van een dier te volgen, dat een vos of bunsing—die natuurlijk geen val vermoedt, zoo'n ding zeer waarschijnlijk ook niet kent—op 't oogenblik dat de verraderlijke ijzeren hand met pennen plotseling zijn poot omvat, meent door een mensch of ander hem nog onbekend roofdier te worden gegrepen. Het gemartelde beest bijt nu, dol van angst, naar de pijnlijke plek, van het harde ijzer glijden zijn tanden af, de wonden, die het zichzelf toebrengt, voelt het, dunkt me, haast niet, door de geweldige pijn die de scherpe punten en [ 171 ]randen van het klemijzer veroorzaken; en zoo is 't best mogelijk, dat het huid en spieren van zijn eigen pootje doorbijt, misschien ook het been, als dit niet reeds door het samenklappen van de beugels is doorgebroken.

Dit geval voor te stellen als een voorbeeld van autotomie, van een bewuste en doelmatige zelfverminking om het leven te redden, zooals wel in leerboeken geschiedt, is mijns inziens gewaagd; en ook niet vol te houden, zonder dat alle omstandigheden van zoo'n voorval nauwkeurig bekend zijn, wat heel moeilijk blijkt.

lets anders staat de zaak bij dieren, o.a. bij reptielen, amphibiën, schaaldieren, wormen en polypen, welke in de gelukkige omstandigheid verkeeren, verloren lichaamsdeelen weer te zien aangroeien. Zulke dieren hebben 't vermogen van regeneratie. Een afgerukt kikkerpootje groeit in gunstige omstandigheden wel weer aan, al is het nieuwe vaak wat kleiner dan het verlorene, of telt het een teentje minder; een verloren oog zelfs kan bij vele dieren opnieuw ontstaan. En het verlies van een staart deert een salamander of een hagedis al heel weinig.

Bij hazelwormen en hagedissen met hun langen puntig-toeloopenden staart hebben wij werkelijk met een geval van echte autotomie te doen. Vóór eenigen tijd nog heb ik hiervan een sterk sprekend bewijs gehad. Ik heb in mijn jeugd zooveel hagedissen gevangen, dat ik er een zekere vaardigheid in heb verkregen; zie ik zoo'n beestje, dan heb ik 't ook, al is de vangplaats door het heidekruid of de struiken niet gunstig voor de jacht. Ik wist ook, net als elke jongen, dat je het dier niet bij den staart moet aanvatten, maar achter den kop of in 't midden, daar anders de staart afbreekt en het mooie dier geschonden is.

[ 172 ]Nu had ik onlangs voor een tentoonstelling in Artis eenige hazelwormen en hagedissen noodig en ík ging eens weer als van ouds op jacht. In de warme dagen van de mooie Junimaand zijn er een menigte hagedissen uit en het jachtveld steeds goed voorzien.

Een van de eersten, die mij onder de oogen kwam, was een groot groen mannetje met een prachtstaart, stellig van anderhalven decimeter. Of ik nu na langen tijd den slag niet dadelijk beet had, weet ik niet, maar stellig heb ik het dier te ver naar achter gegrepen en neergedrukt, niet ver van de achterpooten.

Het verrassende gevolg was, dat de hagedis zich plotseling in tweeën verdeelde, in twee levende spartelende deelen; het eigenlijke corpus van het groene heertje glipte door een grasbosje heen, en één oogenblik had ik den staart in de hand, dien ik gauw van schrik liet vallen. De staart kronkelde namelijk tusschen mijn vingers door als een worm, maar met veel wilder en krampachtiger bewegingen, en toen hij op 't pad viel, sprong dat ding griezelig op en neer, of er springveeren in zaten. Stellig tien minuten lang was die staart een en al leven en beweging, en ik stond er voor de zooveelste maal verbaasd naar te kijken; zijn eigenaar was ik totaal vergeten, die had allang zijn holletje opgezocht.

Van bloed was aan den staart zoo goed als niets te zien. Ook is 't bloedverlies aan 't lichaam van het resteerende dier is gering; dat bleek me vroeger al eens, toen ik wel het beest bemachtigde, maar niet den staart, die er van door ging; wat natuurlijk niet de bedoeling van de hagedis was geweest.

Zoo'n slimmerd, zijn belager den staart in de handen te spelen, om het dierbaar lijf te redden! Maar de logische, [ 173 ]geduldige en sceptische natuurstudie heeft ook alweer dit geval van list teruggebracht tot een volmaakt onbewuste daad van verweer, een reflex-beweging. De hersens van de hagedis of de hazelworm hebben met deze krijgslist niets te maken. Een hagedis zonder kop, een middendoor gebroken hazelworm is nog in staat de breuk te bewerkstelligen. Schets van een pootdeel van een krab, ingericht op autotomie.

Schets van een pootdeel van een krab,
ingericht op autotomie.

Het zenuw-centrum, dat de splitsing van staart en lichaam onder zijn bevelen heeft, ligt tusschen de beide achterpooten. Wordt deze plek gewond of de zenuw doorgesneden, dan heeft het overigens gezonde dier de macht verloren, zijn staart prijs te geven.

Een drukking op die plek bij het vangen heeft echter bijna zonder uitzondering het splitsen tengevolge. De breuk ontstaat meestal dicht bij de tweede of derde staartwervel. Niet tusschen twee wervels, wat men licht denken zou, maar in 't midden ervan. Zoo'n wervel is heel waarschijnlijk er op gebouwd; hij is in 't midden zeer dun en de ligging van huidspieren maakt het doorknappen van het omringende vel gemakkelijk. Ook vormt zich snel een velletje om de wond en daaronder begint al heel gauw een nieuwe staart te groeien, die bij de volgende vervelling voor den dag komt.

[ 174 ]Bij andere dieren, die veel aan autotomie en regeneratie doen, zooals bij krabben, zijn o.a. in de pooten inrichtingen ontdekt, die het loslaten van zoo'n lichaamsdeel gemakkelijk maken; zoo'n poot is er op ingericht in geval van nood prijsgegeven te worden. Al lang geleden heeft Max Culloch de autotomie van zoo'n splijtinrichting in de pooten en scharen van krabben aangetoond. Door een uitwas, een bultje op het pootdeel, drukt dit bij sterke spiertrekking met kracht tegen het naastliggende deel, en langs een naad, te voren aanwezig en goed waar te nemen is, knapt de poot doormidden.

Sommige dieren, zooals de rupsen van de witvlak-vlinder, slakken en vlinders, hebben uitwendige aanhangsels, gekleurde sterk in 't oog vallende haren, huid-lappen of vleugelstaarten, die voor den vijand de aangewezen plaatsen schijnen, om hun prooi beet te pakken. Maar die schijnbaar schadelijke handvatten laten dadelijk los, en de vijand, die zijn hapje vast meent te hebben, staat beteuterd te kijken bij een haarbosje, een stuk vleugel of huid.

De hazelwormen en hagedissen met dubbelen staart, die zoo nu en dan gevangen worden, hebben dat extra-ornament heel waarschijnlijk verkregen als regeneratie na het verlies van den enkelvoudigen staart. Mogelijk ook is zoo'n staart bij een vechtpartij tusschen de mannetjes (die hebben het vaakst tweede-editie-staarten) slechts ten deele afgebroken en weer vastgegroeid, terwijl uit de wond toch een nieuwe staart ontsprong.