Zingende stemmen/Onder den boom des levens

[ 57 ]
 

ONDER DEN BOOM DES LEVENS

 

Lieve, hoort gij hoe het bruist door het loof van den boom onzens levens,
En hoe het duizelend blad ruischend bezwijmt om ons heen?
Voelt gij den stam, die ons schudt en de takken, die boven ons buigen? —
Lieve, geef gij mij de hand — ons laat het leven alleen.

Over ons ijlt reeds de schemer, met al zijne nev'lige armen
Wischt hij het doode verleên — wischt hij het doel van den tijd;
Ik zie de aard nog maar vaag, als een schim achter waaiende blâren —
Lieve, geef mij de hand, dat ge nog neven mij zijt.

Allerzij nadert de nacht; in zijn angstig opstandige diepten
Word ik geen hemel noch ster, niet eenig pad meer gewaar;
't Is of mijn hart als een blad wegwaait in het gulzige donker —
Lieve, geef mij de hand, want wij behoeven elkaar.