Rotsgalmen/Aan mijne egade

Leven Rotsgalmen (1854) door Willem Bilderdijk

Aan mijne egade, ter Verjaring

Lotgeval
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants.
[ 47 ]
 

Aan mijne Egade, op haren Verjaardag.

Zie daar weêr een Jaar van ’t Leven
(Aan het niet ten prooi gegeven)
Afgesneden van ’t bestaan!
Weêr zoo veel aan ’t uur genaderd,
Dat de graanoogst wordt vergaderd;
Dat de sikkel uit zal gaan!

Ja, wy wachten ze, ô mijn Waarde,
Ter verlossing van deze Aarde
Uit den diepen Jammerpoel:
Ja, wy zien HEM haast verschijnen
In de ontschoven Wolkgordijnen
Op des Warelds rechtergstoel:

HEM, wiens weêrkomst wy verbeiden;
Wien de aan ’t licht ontvallen Heiden
Lasterlijk verzaakt en smaadt:
Hem, voor de overtuiging open,
Zich Zijn Wijsheid overlaat!

Welkom des, ô Tijd vervlieting,
Nadering van Heilgenieting!
Welkom, Toekomst meer naby!
Stroomen we uit in dankgebeden
By dit jaarvoltrekkend heden:
’t Boodschapt Jezus heerschappy!

’t Was ons (ja!) vervuld van gaven,
Ook geschat by wareldslaven,
Aardsch genoegen, huisgeluk.
Ja, wy mochten altijd danken,
Midden in het tijdlijk zwanken
Onder ’t looden lichaamsjuk.

’t Geen uw dierbaar hoofd bedreigde,
Week; — de schaal van zegen neigde,
En ons Echtheil was gered!
Zalig werd dees kring gesloten
[ 48 ]In het hemelscht, ooit genoten,
In verhooring van ’t gebed.

Maar verheffen wy onze oogen
Naar den lichtstraal uit den hoogen,
Straal van ’t alherstellend licht!
Ja, de dag des Heilands nadert;
Als de zon door ’t bosgebladert’
Blinkt zijn glans ons in ’t gezicht.

Zalig, ô! dien dag te aanschouwen!
Zalig ook, met vol vertrouwen
Dien voor uit te gaan in ’t graf!
In ’t beleven of herleven
Blijven we ons aan ’t harte kleven,
Schudden we alle knelling af.

Smeeken we, ô geliefde Gade,
Om geene andere heilgenade,
Om geen ander goed dan dit!
Vlechten we onze handen samen;
Zeggen ons lieve spruitjen Amen;
Kennen wy geen ander wit!

Ach, wat konden wy bedoelen
In dit overneveld woelen?
Wat heeft waarde voor ’t gemoed?
Wat, dan ’t uitzicht op den morgen,
In geen nachtfloers meer verborgen,
Maar in ieder dag begroet!

Dierbre, ja, wy zien de kimmen
Van dat Godlijk schijnsel glimmen;
Ja, de throon des Heilands naakt!
Wat is leven? wat is sterven? —
In Zijn Rijk een deel verwerven,
Is wat allen wensch volmaakt.

Pand van onzen Huwlijkszegen,
Vlieg met ons dien Heiland tegen,
Gy op wien Zijn kruisbloed droop!
Het u tot Hem in ’t verlangen
Dat u vonkelt op den wangen,
Op de wieken van de Hoop!

Ja, nog weinig donkre dagen,
Zwart van aaklige onweêrvlagen,
Drijven over ’t aardrijk om.
[ 49 ]Maar (de Trooster in ons midden!)
Mogen wy vertrouwd bidden:
KOM, Ô KONING JEZUS, KOM!

Ex tempore. 1823.