Album der Natuur/1855/Levensberigt van A. S. Rueb

Levensberigt van A. S. Rueb (1855) door een anonieme schrijver
'Levensberigt van A. S. Rueb' werd gepubliceerd in Album der Natuur (vierde jaargang (1855), pp. 1–5. Dit werk is in het publieke domein.
[ 1 ]
 

LEVENSBERIGT VAN A. S. RUEB.[1]



Adolf stephanus rueb werd geboren te Rotterdam, den 6den Januarij 1806. Hij was de oudste zoon van den heer christoffel rueb, makelaar, en diens echtgenoote petronella van heukelom.

Reeds van kindsbeen af vertoonde zich in zijn karakter eene ernstige rigting, gepaard aan bij zonderen aanleg voor de beoefening der wetenschappen. Grooten invloed oefende, gedurende dit eerste tijdperk zijns levens, op hem uit pieter curten, lid van het Bataafsch Genootschap, die hem van zijn elfde jaar af in de rekenkunde, algebra en wiskunde onderwees, en wiens methode van onderrigt aan eene groote mate van grondigheid eene zekere omslagtigheid paarde, zoo als deze meer aan autodidakten, gelijk curten was, eigen pleegt te zijn. Inderdaad schijnt het, dat dit onderwijs de voorliefde van rueb voor de streng mathematische wetenschappen bepaald heeft, en aan zijne studie eene rigting heeft gegeven, die latere voorbeelden en andere methoden van onderricht wel eenigermate hebben kunnen wijzigen, doch zonder de diepe sporen, welke het vroeger genotene had nagelaten, geheel te kunnen uitwisschen.

Veertien jaren oud zijnde, bezocht hij de Latijnsche school te Rotterdam, aan welker hoofd toen de rector terpstra stond en verliet haar in 1825 als een veelbelovend jongeling, op wien allen, [ 2 ]die hem kenden, groote verwachtingen bouwden, om verder aan de Hoogeschool te Utrecht zijne studiën in de wis- en natuurkundige wetenschappen voort te zetten. Het was het tijdperk, gedurende hetwelk moll een der sieraden dier Hoogeschool was, en vooral tot hem, den levendigen genialen man, voelde rueb zich aangetrokken, welligt juist uit hoofde der tegenstelling, die zijn onderwijs met het vroeger genotene opleverde.

Op den 19den November 1834 verwierf hij den doctoralen graad, na verdediging eener dissertatie: De motu gyratorio corporis rigidi, nulla vi acceleratrice sollicitati.

Den 8sten Maart 1836 werd hij door den stedelijken raad benoemd tot tweeden onderwijzer in de wiskunde aan het Utrechtsch Gymnasium, van welke betrekking hij echter reeds den 12den December 1838 op zijn verzoek weder ontheven werd.

In de maand Februarij van 1839 begaf hij zich op reis, bepaaldelijk met het doel, om buitenlandsche wetenschappelijke instellingen, inzonderheid die welke aan de beoefening der sterrekunde gewijd zijn, te leeren kennen. Hij bezocht achtereenvolgens Parijs en andere plaatsen in Frankrijk, stak toen over naar Engeland, waar hij eenen geruimen tijd te Londen, Oxford, Cambridge en in andere steden vertoefde, begaf zich van daar naar Hamburg, en toen naar Berlijn. Het was op die reis, dat hij de tijding ontving zijner benoeming tot Observator bij de Sterrewacht aan de Hoogeschool te Utrecht, bij koninklijk besluit, gedagteekend 19 December 1839, welke betrekking hij, in Julij 1840 teruggekeerd zijnde, aanvaarde. Later, namelijk bij koninklijk besluit van 16 Junij 1843, werd hij bovendien benoemd tot Lector in de Sterrekunde en hem tevens de directie van de sterrewacht opgedragen.

Behalve deze betrekkingen nam rueb er echter nog verscheidene andere waar, tot welker vervulling hij werd aangezocht, en die, beter dan eenige lofrede, toonen, hoe zij, die rueb van nabij kenden, zijnen ijver en bekwaamheden op prijs wisten te stellen. Altijd bereid om, waar hij kon, nuttig te zijn en het goede te helpen bevorderen, bekleedde hij gedurende verscheidene jaren den lastigen post van secretaris en penningmeester van het leesmuseum, terwijl [ 3 ]hij ook na zijn aftreden als zoodanig nog tot aan zijnen dood toe lid der direktie daarvan bleef. In 1853 werd hem de meer belangrijke betrekking opgedragen van Algemeen Secretaris van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, waarbij hij in zich de beide betrekkingen vereenigde, die vroeger afzonderlijk door zijnen overleden schoonvader numan en door den heer van marle vervuld werden; en nog in het loopende jaar, weinige weken voor zijnen dood, werd hij door den stedelijken raad benoemd tot lid en thesorier der Plaatselijke Schoolcommissie. Van alle de vaak lastige en moeijelijke pligten aan deze verschillende betrekkingen verbonden, kweet hij zich steeds met eenen ijver, zorg, naauwgezetheid en orde, die door weinigen geëvenaard, door niemand overtrofien kunnen worden.

Maar vooral moet hier genoemd worden het deel, dat rueb genomen heeft aan de Bijdragen tot de kennis der Nederlandsche en vreemde koloniën, inzonderheid betrekkelijk de vrijlating der slaven, uitgegeven door eene redactie, bestaande, behalve uit rueb zelven, uit de heeren Mr. j. ackersdijck, Mr. p.a. broers, Mr. w.j. hoijtema, Mr. j. hora siccama en Mr. g.w. vreede. Ook hier was rueb met den post van secretaris belast, dat wil zeggen met de eigenlijke werkzaamheid, en dat hij deze nieuwe taak op de voortreffelijkste wijze volbragt, getuigen de vier boekdeelen, welke van 1844 tot 1848 verschenen zijn, en waarin zeer vele oorspronkelijke opstellen van zijne hand zijn, andere eerst door zijne zorg voor de uitgave geschikt zijn gemaakt, terwijl hij bovendien eene uitgebreide zoowel binnenlandsche als buitenlandsche briefwisseling betreffende deze aangelegenheden onderhield, waartoe niemand beter dan hij geschikt was, uit hoofde der gemakkelijkheid en zuiverheid waarmede hij ook in andere talen dan zijne moedertaal schreef.

Den 14den Augustus 1845 huwde rueb met de eenige dochter van den uitmuntenden numan. Alle zijne vrienden verheugden zich in die gebeurtenis, want zij voorspelden zich daarvan, inzonderheid voor hem, de weldadigste gevolgen. Reeds van nature ernstig van karakter, hadden zich, gedurende zijne reis de eerste sporen vertoond van een ligchaamslijden, waaronder ook zijn geest gebukt ging, en dat bij hem eene overhelling tot droefgeestigheid wekte, [ 4 ]welke, door het eenzame kamerleven van den geleerde, niet dan versterkt kan worden. Ook hadden zijne vrienden zich niet bedrogen in hunne voorspelling. De stille gezelligheid van het huisselijk leven, de liefde van zijne echtgenoot en van een viertal kinderen oefenden eenen vermogenden en heilzamen invloed uit op zijn voor alle zachte en teedere aandoeningen hoogst vatbaar gemoed, en hoewel hij nog van tijd tot tijd de aanvallen zijner reeds verouderde kwaal gevoelde, zoo wist hij doorgaans door ligchaamsbeweging, vooral door het genot der vrije natuur op uitgestrekte wandelingen, de uitwerkselen daarvan op zijnen geest te voorkomen of te verdrijven. De eerste jaren van zijn huwelijk gingen dan ook in kalm huisselijk geluk voorbij. Toen echter braken voor rueb en zijne echtgenoot droevige dagen aan. In het begin van 1851 stierf hun jongste kind. Maar vooral was het jaar 1852 voor hen noodlottig. In dat jaar namelijk betreurde rueb het smartelijk verlies zijner moeder en zijner eenige zuster, terwijl nog in datzelfde jaar ook de waardige numan bezweek, dien rueb als een zoon lief had en als eenen vaderlijken vriend vereerde. Onder deze opvolgende slagen ging zijn gemoed diep gebukt en verhief zich helaas niet geheel weder. Zijne gezondheid verminderde allengs, en, hoewel hij, volgens zijne gewoonte, zijn lijden in zijn binnenste verborg, zoo was het duidelijk voor ieder die hem van nabij gade sloeg, dat er een worm aan zijn leven knaagde, totdat op den 10den Maart 1854 zijn einde daar was.

Rueb was een dier menschen, wier vele voortreffelijke eigenschappen slechts door hen naar waarde kunnen geschat worden, die hen van zeer nabij hebben gekend. Als man van wetenschap muntte hij uit door de veelzijdigheid zijner kundigheden. Behalve van zijn hoofdvak, de sterrekunde, was hij een ijverig beoefenaar en grondig kenner van geschied- aard- en volkenkunde, en hij, die zich met hem in een vertrouwelijk gesprek begaf, vooral hij die het genoegen smaakte hem op eene zijner groote wandelingen in de schoone Utrechtsche omstreken te vergezellen, had vaak gelegenheid zijne uitgebreide belezenheid, zijne kennis van menschen en zaken en zijn helder oordeel daarover te bewonderen. Zulk een vertrouwelijke [ 5 ]omgang was echter daartoe noodig; want in eenen grooteren kring zocht rueb nimmer te schitteren. Uit zijnen aard stil en overmatig bescheiden, hield hij zich dan altijd op den achtergrond. Dit was het ook wat hem steeds verhinderde, na het uitgeven zijner dissertatie, als schrijver onder zijnen eigenen naam op te treden. Slechts eenmaal deed hij het; maar toen was het niet om eigen roem te behalen, maar om der nagedachtenis van zijnen overledenen vriend, den voortreffelijken wenckebach, hulde te bewijzen, en hij deed dit toen op eene wijze, die ieder overtuigen moest, dat de schrijver zelf een warm hart bezat en een meester was in het gebruik der taal.

Heeft dan ook rueb minder geschitterd in de oogen van het algemeen,—heeft de roem zijnen naam niet omgeven met eenen zoo vaak ijdelen stralenkrans,—die naam leeft toch in de nagedachtenis van hen, die hem hebben gekend, als die van een edel mensch, die, geheel vrij van zelfzucht, zijne vele talenten steeds heeft aangewend ter bevordering van hetgeen hij wist goed en nuttig te zijn, en die als zoodanig onder de hoogst verdienstelijke leden der maatschappij zal gerangschikt worden door elk, die meer prijs stelt op innerlijk gehalte dan op uiterlijken glans.

 

 

  1. In het afgeloopen Jaar is de lijst onzer medearbeiders met een' naam verminderd dien van Dr. a.s. rueb, lector in de sterrekunde en directeur der sterrewacht te Utrecht. Wij vleijen ons dat een beknopt levensberigt van dien verdienstelijken man aan onze lezers welkom zal zijn, en zoo ook het berigt, dat wij in staat gesteld zijn uit zijne nagelaten niet in druk verschenen geschriften over sterrekundige onderwerpen eenige fragmenten in dit Album op te nemen.
    De Redactie.