Album der Natuur/1856/Het zal niet geschieden
Het zal niet geschieden (1856) door Wilhelmus Martinus Logeman |
'Het zal niet geschieden, ' werd gepubliceerd in Album der Natuur (vijfde jaargang (1856), pp. 103-106. Dit werk is in het publieke domein. |
HET ZAL NIET GESCHIEDEN.
Met deze woorden sloot ik, nu een jaar geleden, een klein stukje, geplaatst in den vorigen jaargang van dit werk, bladz. 61, en getiteld: "Zienersberigten van het oorlogstooneel." Het strekte om den lezer te doen opmerken, welke buitengewoon gunstige gelegenheid voor de voorstanders en beoefenaars van het zoogenaamde dierlijk magnetisme, tot bekeering van alle tegenstanders en twijfelaars, er te vinden was in den toenmaligen oorlogstoestand. Zij, die u door hunne somnambules zoo dikwijls de meest verbazende openbaringen doen aangaande den inwendigen toestand, aangaande de ligchaamsgesteldheid van eenen patiënt, mijlen ver van die somnambule verwijderd, en ook aangaande diens uitwendigen toestand, door u haarfijn te vertellen waar zulk een patiënt is en geweest is, wat hij doet en gedaan heeft,—zij moesten ditzelfde nu eens doen aangaande een' der veldoversten, in wiens bewegingen zich, om zoo te zeggen, die van de duizenden en duizenden oplossen, wier vrienden en bloedverwanten reikhalzend uitzien naar elk berigt, dat aangaande hunnen toestand eenige zekerheid kan verschaffen. Geschiedde dit ééns, dan zou men het naar willekeur kunnen herhalen, en bleek het dan door latere tijdingen langs den gewonen weg, dat deze "zienersberigten" waarheid behelsden, dan zoude, bij zulke notoire en onwederlegbare feiten, alle twijfel noodzakelijk moeten ophouden, dan zoude het "klinken en weêrgalmen door de geheele beschaafde wereld: dat het mesmerisme eene waarheid is." Geschiedde dit niet, werd er onder de honderden magnetiseurs en somnambules in Europa geen enkele gevonden, die iets dergelijks durfde ondernemen, dan zou men daaruit mogen opmaken dat zij het niet kunnen, en dan [ 104 ]zou het nog bij velen bestaande geloof aan de wonderen der somnambules zeer aan het wankelen gebragt worden, dan zou het zijn "een feit belangrijk om te constateren, dat het niet geschiedde!"
Ik wensch thans dit feit te constateren; want het is niet geschied! In "die streken, waarheen de bloedigste parodie op de beschaving der negentiende eeuw aller oogen gerigt hield," hebben gebeurtenissen van het grootste belang voor geheel Europa plaats gehad—ik behoef slechts aan den val van Sebastopol te herinneren—en geen ziener of zieneresse heeft er aan gedacht, deze aan de met gespannen verwachting daarnaar uitziende regeringen of particulieren bekend te maken; geen van de honderden ingewijden in de mysteriën van het "dierlijk magnetisme," die overal in Europa hunne wonderen vertoonen, heeft, zoover wij weten, zelfs eene poging daartoe gewaagd. Evenmin nu, als voor een jaar, zie ik de mogelijkheid in dit te verklaren, anders dan door aan te nemen, dat zij het niet kunnen!
En als zij dit niet kunnen, dan is alles wat er verhaald wordt van berigten, door somnambules gegeven, aangaande ver verwijderde personen, of geheel bezijden de waarheid, of opgesierd door schijnbaar niets beduidende omstandigheden bij het verhaal te voegen of daarvan weg te laten,—omstandigheden evenwel, waarmede de geheele geldigheid en bewijskracht van het voorbeeld staat of valt;—of eindelijk voortgebragt door eene voor het oogenblik verbazende, maar van de door iedereen erkende natuurwetten in het minst niet afwijkende, toevallige zamentreffing van omstandigheden. Ik zou over dit onderwerp nog eene geheele aflevering van het Album vol kunnen schrijven, maar ik kan mij gelukkig van die taak ontheffen, door te verwijzen naar het opstel: Mesmerisme, door Dr. d. lubach, geplaatst in den eersten jaargang van dit werk. Beter, dan ik het zou kunnen doen, vindt men daar uiteengezet wat het "dierlijk magnetisme" is en niet is, en aangetoond hoe alles, wat waars is in de verschijnselen, welke men daaraan toeschrijft, zich naar de gewone natuurwetten volkomen verklaren laat. Naar aanleiding en op grond van het daar gezegde, en op nieuw in mijn gevoelen versterkt door de boven aangewezen onmagt van het somnambulisme, wil ik hier nog slechts kortelijk ter nederschrijven, wat ik, aan[ 105 ]gaande de verschijnselen van het "dierlijk magnetisme," voor mij zelven als bewezen meen te moeten vaststellen.
l°. Alles, wat men van de uitwerkselen der zoogenaamde "magnetische manipulatiën" op het ligchaamsgestel van den regtstreeks daaraan onderworpen patiënt verhaalt, en zeer veel van hetgeen men zegt gezien te hebben van den invloed, daardoor op zijn zieleleven uitgeoefend, neem ik gaarne als waarheid aan. Ik wil het, om al aanstonds een sterk sprekend voorbeeld aan te halen, in het minst niet in twijfel trekken, dat een lijder, die eenige jaren lang door verlamming aan zijne legerstede is gekluisterd geweest, op het woord van eenen magnetiseur eens is opgestaan en zonder ondersteuning eenige schreden gedaan heeft, ja zelfs dat zoo iemand eenigen tijd achtereen heeft gewandeld... in de meeste, zoo niet in alle gevallen evenwel, om daarna weder naar ziel en ligchaam afgemat neder te zinken, zonder eenig blijvend gunstig gevolg van die behandeling. Maar ik zie in dit alles niets, dat het aannemen van eene bijzondere kracht tot zijne verklaring noodig maakt.
2°. Op alles wat verder gaat dan het bovengenoemde, op alle voorbeelden dus van de verschijnselen der zoogenaamde helderziendheid, acht ik toepasselijk, wat ik boven van de verhalen aangaande de "zienersberigten" in het algemeen zeide: zij zijn meest alle half verdicht, en de zeer enkele, die letterlijk getrouw worden overgebragt, bewijzen niets, juist omdat zij zoo zeldzaam zijn, en dus gerust aan toevallige zamentreffing mogen worden toegeschreven. Ik acht dien ten gevolge het raadplegen van eene somnambule over ziekten of kwalen van zich zelven of van anderen eene dwaasheid, van volkomen gelijken rang met het raadplegen van eene kaartlegster over zijn of anderer toekomstig lot. Er bestaat, mijns inziens, tusschen deze beide dwaasheden, behalve door haren aard en gehalte, ook nog eene opmerkelijke overeenkomst door de wijze waarop zij, die er zich aan schuldig maken, dit trachten te regtvaardigen: beide beroepen zich op de voorbeelden, de vele, sprekende, treffende voorbeelden, die zij van "allezins geloofwaardige" personen hebben vernomen, voorbeelden van: "hoe het uitgekomen is."
De laatste dwaasheid wordt, meer dan wij wel denken, in ons [ 106 ]land en in onzen tijd nog bedreven, maar in stilte en met schaamte; de eerste openlijk en als eene zaak, waarvoor geen mensch zich in de negentiende eeuw behoeft te schamen. Even zoo min als het geloof aan het "waarzeggen" uit koffijdik, kaartenbladen en wat niet al, geheel is uitgeroeid kunnen worden, even min zal het geloof aan de zoogenaamde dierlijk magnetische waarzeggerij uit slaapmutsen en andere kleedingstukken, nu het eens overal vastgeworteld is, in de eerste eeuw nog kunnen worden weggevaagd. Toch is het, geloof ik, de pligt van elkeen, die het wel meent met de verspreiding van heldere denkbeelden aangaande de natuur en hare verschijnselen, om het zijne toe te brengen ten einde dit geloof, als hij het al niet kan doen verdwijnen, toch als het eerste te doen verbannen in de achterhoeken van ons volksbestaan. Ziedaar wat ik mij, voorleden jaar en nu, ten doel stelde bij het schrijven van het voorgaande en van dit stukje voor het Album der Natuur, en wat ik mij zal blijven ten doel stellen, zoo lang geene daadzaken, onwraakbare en door mij zelf aanschouwde daadzaken, mij hebben overtuigd dat ik in mijne overtuiging dwaal of te ver ben gegaan.
Wat dunkt u, lezer, zou ik kans hebben dat dit spoedig geschiedde?