Album der Natuur/1856/Kraamvisite bij een aap

Eene kraamvisite bij een aap (1856) door Pieter Harting
'Eene kraamvisite bij een aap,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (vijfde jaargang (1856), pp. 72-73. Dit werk is in het publieke domein.
[ 72 ]
 

EENE KRAAMVISITE BIJ EEN AAP.

 

 

Boitard (Le Jardin des plantes; description et moeurs des mammifères de la Ménagerie du Muséum d'histoire naturelle, p. 40.) deelt het volgende zonderlinge voorval mede, waarvan hij ooggetuige was.

"Een wijfjes-baviaan (Cynocephalus Sphinx), op het punt zijnde van te jongen, werd in een hok gebragt, dat grensde aan datgene waarin zij tot daartoe met haar mannetje en vijf of zes apen van dezelfde soort geleefd had. Zij beviel van een zeer leelijk jong, maar dat zij met teederheid beminde, en waarvoor zij groote zorg droeg. Acht of tien dagen na de geboorte van haar kind opende men de schuifdeur, waardoor de beide hokken gemeenschap hadden, en haar mannetje trad binnen. Zij hield het jong op hare armen, even als eene moeder of min zoude doen, en zat midden in het hok. Het mannetje naderde, kuste zijn wijfje op beide wangen, vervolgens het jong, dat zij hem aanbood, en ging vlak tegenover haar zitten, in dier voege, dat zij hare knieën tusschen de zijne had. Toen begonnen beiden de lippen snel te bewegen, elkander aanziende en van tijd tot tijd het jong liefkozende, dat zij den vader in de armen gaf, maar dadelijk weder terug nam; men zoude zeggen dat zij er een zeer levendig gesprek over voerden. Men opende daarop op nieuw de schuif en liet ook de overige bavianen de een na den ander binnen treden. Ieder op zijn beurt ging het wijfje een kus geven, maar zij stond aan niemand de gunst toe, welke de vader alleen genoot, van het jong te kussen en te liefkozen door met de hand over den rug te strijken. Zij gingen in eenen kring rondom de kraamvrouw zitten, en allen begonnen om het hardst [ 73 ]de lippen te bewegen, misschien om haar geluk te wenschen met hare voorspoedige bevalling, met het bezit van zulk een schoon kind, en wie weet of zij er niet veel gelijkenis in vonden met zijn vader! Allen zouden het jonge diertje wel hebben willen liefkozen; maar zoodra zij de hand daartoe uitstrekten, werden zij voor hunne onbescheidenheid gestraft door een klap met de poot van de moeder. Zij, die achter haar geplaatst waren, staken zeer zachtjes de hand onder haren elleboog, en zoo gelukte het hun somwijlen, tot hunne groote blijdschap, het jong aan te raken, zonder dat zij het merkte, vooral wanneer zij bezig was een gesprek te voeren. Doch weldra leerde hen eene nieuwe bestraffing, dat zij ontdekt waren, en trokken zij haastig hunne hand terug. Vermoedelijk was de wijfjes-baviaan wel bekend met de gebruiken van de apen-wereld, en wist zij hare oplettendheid te verdeelen tusschen hetgeen zij aan haar gezelschap verschuldigd was en de zorgen voor haar kroost. Nooit vertoonde zich hare teederheid voor haar kind beter, dan toen dit, iets sterker geworden zijnde, zich in het klimmen tegen het traliewerk van zijn hok begon te oefenen. Zij volgde het vol angst met de oogen, plaatste zich er onder, de handen uitstrekkende om het te vangen wanneer het zich liet vallen, en toch moedigde zij het duidelijk aan om de proef te nemen van zijne ontluikende krachten. Met één woord, zij heeft niet opgehouden het met de liefderijkste zorg te verplegen en te behoeden, zoo lang het niet groot genoeg was om de hulp zijner moeder te ontberen."