Album der Natuur/1858/Het zuchten der boomen

Het zuchten der boomen (1858) door Alexander Willem Michiel van Hasselt
'Het zuchten der boomen,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (zevende jaargang (1858), pp. 159-160. Dit werk is in het publieke domein.
[ 159 ]

HET ZUCHTEN DER BOOMEN.

 

 

Behalve het ruischen der boomen door den wind, het suizen en zuchten der heen en weder bewogene stammen in uitgebreide wouden, heeft men ook meermalen een sterk zuchtend geluid waargenomen bij boomen, als zij door den bijl werden doorgehouwen. Duidelijk vooral [ 160 ]heeft men dit opgemerkt bij populieren en verklaard uit eene groote hoeveelheid lucht, die zich uit de luchtvaten midden in den stam, met een eigenaardig bruischend, zuchtend geluid ontwikkelde. Door het inboren in den stam van den gewonen zwarten populier, is het gaudichaud gelukt het zelfde verschijnsel voorttebrengen.

Eene merkwaardige beschrijving dezer zaak vindt men in een uittreksel van eenen brief van den maarschalk vaillant, hetwelk gevonden wordt in het Tijdschrift la Belgique horticole van morren Deel IV, p. 111, en hetwelk der aandacht van de lezers van dit Blad allezins waardig schijnt.

In September of October 1838, zegt hij, liet ik in Afrika zware kurk-eiken voor palissaden ombouwen en waren wij niet alleen verwonderd, maar zelfs eenigermate verschrikt, op het vernemen, toen de bijl der sappeurs tot aan het mergkanaal doordrong, van uit den boom komende geluiden, verzuchtingen, zoo sterk, zoo klagende, zoo zeer met het geluid der menschelijke stem overeenkomende, dat het eenen sterken indruk op het gevoel van den soldaat maakte.

Te gelijkertijd vloeide uit deze verwonde stammen een roodachtig vocht uit, met luchtbellen vermengd en met kracht uit den stam uitgestooten, hetwelk zoo lang duurde, als het zuchtend geluid zelf aanhield.

Deze omstandigheid van mijn leven in Afrika bragt mij in de gedachte hetgeen ik in het Verlost Jeruzalem van tasso gelezen had. De kruisvaarders begonnen een betooverd bosch om te houwen, waarin de boomen nimfen zouden bevatten en waar toovenaars eene schuilplaats gezocht hadden; doch zij deinsden verschrikt achteruit, bij het hooren van akelige kreten, die zich uit deze boomen lieten hooren, zoodra zij door de bijlen der Christen-soldaten gewond werden. Het is dus waarschijnlijk, dat ook deze kurk-eiken geweest zullen zijn, zoodat er in de fabel des dichters eene gedeeltelijke waarheid verscholen lag.

"Wat zoude het geweest zijn, zoo deze omhakking van kurk-eiken in Algerië niet in de 19de, maar in de 13de eeuw met alle hare bijgeloovigheden, had plaats gehad?

v. H.