Album der Natuur/1861/Mineraalrijkdom

De mineraal-rijkdom van Indië (1861) door Anne Tjittes Reitsma
'De mineraal-rijkdom van Indië,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (tiende jaargang (1861), pp. 126-128 . Dit werk is in het publieke domein.
[ 126 ]

DE
MINERAAL-RIJKDOM VAN INDIË.

 

 

Reeds van de oudste tijden af hebben de bewoners van Indië in vele oorden van dat groote land koper-, lood-, tin- en ijzermijnen bearbeid, en de latere onderzoekingen hebben bewezen, dat deze en nog andere mineralen, inzonderheid kool en tin, op vele plaatsen in groote hoeveelheid en in goede hoedanigheid worden aangetroffen; maar dikwijls bevinden zich de mijnen aan zulke plaatsen, waar zij uit gebrek aan brandstof, water of bruikbare wegen tot vervoer geen genoegzame opbrengst leveren.

De steenkool, die bij de zich steeds uitbreidende vaart van stoombooten op de rivieren en zeeën van Indië van het hoogste belang geworden is, wordt vooral in het distrikt Beerbhoom in Bengalen gevonden. Men noemt ze gewoonlijk de steenkool van Burdwan, omdat ze van deze stad langs den spoorweg naar Calcutta wordt vervoerd. Steenkool komt daar even als ijzererts in groote hoeveelheid en in voortreffelijke hoedanigheid voor. Bovendien heeft men nog steenkool gevonden in verscheidene distrikten van Bengalen, zooals in Palamow, Ramghur, Silheh en meerdere streken van Assam. Vooral [ 127 ]schijnen de steenkool- en ijzermijnen in het Nerbudda-dal de beste uitkomsten te beloven. Zij zullen echter eerst dan met voordeel bearbeid kunnen worden, als de spoorweg van Mizzapoor naar Bombay voltooid zal zijn. Ook heeft men op verscheidene andere plaatsen steenkolen ontdekt, maar niet in zulke hoeveelheid en van zulk eene hoedanigheid, dat men ze met voordeel zou kunnen bearbeiden.

Het lijdt geen twijfel, dat koper en ijzer over een groot gedeelte van Indië verbreid is. Beide komen in Beerbhoom, het eerste in Ramghur, Palamow, aan de Brominy en in Nerbudda nevens de steenkool voor. Het distrikt Monchyr aan de Ganges is een van die streken, waar het ijzer in zoo groote menigte voorkomt, dat de inboorlingen het zelfs tot vuurwapenen bearbeiden en naar vele omliggende provinciën uitvoeren. Het eenige distrikt in Bengalen, waar dit metaal even als het koper kunstmatig en met voordeel bearbeid wordt, is Singbhoom.

Vroeger meende men in Kumaon aanzienlijke kopermijnen gevonden te hebben, maar latere onderzoekingen hebben geleerd, dat de opbrengst de kosten niet kan goed maken. De voornaamste mijnen van dit metaal bevinden zich bij Pokree, Dhunpur en Dhobri.

Het zuidelijk gedeelte van Indië bezit insgelijks veel ijzer- en kopererts. IJzer is rijkelijk aanwezig in Salem, Trichonopoly, Noord-Coimbatore, Malabar, Canara en Travancore. In het distrikt Nellore zijn zoowel ijzer- als kopermijnen reeds voor lang door de inboorlingen bearbeid. In Tenasserim vindt men bijna overal ijzer in den een of anderen vorm. Vooral tusschen Ye en Tavoy, in de nabijheid der zeekust. Het erts, bij de laatstgenoemde plaats gevonden, geeft 74 tot 80 procent ruw ijzer. Bovendien is de ligging van deze mijn zeer voordeelig, daar ze slechts weinige mijlen van dat deel der rivier afligt, tot hetwelk schepen van 200 tonnenlast kunnen opvaren. Behalve het ijzer is het tin in Tenasserim het meest verbreide metaal. Men vindt het daar in 't algemeen in de heuvels en aan den voet der gebergten. De bergketen, waarin het voorkomt, is eene voortzetting van het Siamesche tingebied van Renowng. Het metaal is hier, zoo als overal in Tenasserim, in de oorspronkelijke rots bevat, maar in grootere hoeveelheden bij Tavoy. In vroegeren tijd schijnen de inboor[ 128 ]deze mijnen bearbeid te hebben; thans liggen zij alle braak.

De geringe hoeveelheid zilver en goud, die men hier en daar ontdekt heeft, staat in geene evenredigheid met den rijkdom van de overige voortbrengsels van Indië.

De zoutproductie in Indie is daarentegen zeer aanzienlijk. Van de 1311,880,772 pond zout, die in 1846/1847 verkocht werden, waren slechts 149,205,478 van buiten ingevoerd; het overige was in het land zelf voortgebragt. Verreweg het meeste zout wordt uit zeewater gewonnen. In Bengalen houden zich ongeveer 100,000 arbeiders, Molunghees genaamd, met de bereiding van zeezout bezig. De eenige zoutmijnen liggen in het Punjab en wel deels in de zoogenaamde zoutketen, die ontzaggelijke zoutbeddingen bevat, deels in de voorgebergten van de Himalaya, in de nabijheid van de stad Mundi, waar aanzienlijke beddingen van digt en zwaar steenzout van roodachtige kleur voorkomen. Bij Kalabagh is zelfs een weg door vast steenzout gebroken. Het westelijke Indië en Afghanistan worden grootendeels van hier van dat gewigtige mineraal voorzien. Eene aanzienlijke hoeveelheid levert ook het Sombhur-meer aan de grenzen tusschen de staten Jodopore en Jyepore in Rajpootana. Dit meer strekt zich 22 engelsche mijlen in de lengte en 6 in de breedte uit. In den tijd der herfstregens krijgt het eene lengte van 30 en eene breedte van 10 engelsche mijlen. Als het water in het heete jaargetijde verdampt, blijft eene groote menigte op den bodem des meers en mijlen ver in zijne omstreken achter. Dit zout, aan de zon blootgesteld, wordt volkomen droog en hard en ofschoon het in het eerst eene roode kleur heeft, wordt het langzamerhand helder en smakelijk. De winning en verkoop van dit zout is een monopolie der inlandsche regeringen.

R.