Algemeen Handelsblad/Jaargang 84/Nummer 26652/Avondblad/Nieuwe Uitgaven
‘Nieuwe Uitgaven’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit het Algemeen Handelsblad, dinsdag 27 juni 1911, tweede blad, p. 7. Publiek domein. |
Nieuwe Uitgaven.
Fr. van Eeden’s Lioba is er in vierden druk. Hoe zijn de zoete verzen genoten door lieve lezeressen en hoe hebben die meegeleden met de teed’re ontrouwe. Wij lezen weer het blij natuur-ontwaken, beschreven uit Lioba's mond en denken aan Van Eeden van De kleine Johannes, en waar hij, in duin en wei, tusschen bloemen en klein dierenvolk, op zijn best was. Die zag hij met eenvoudige oogen en zij hadden, om schoon en diepzinnig te zijn, geen tooi van noode.
Zoo Lioba:
De sparren zelfs, dat vormelijk geslacht,
dat houdt de handen statig, als ten zegen,
het heeft aan d’onveranderd donkre dracht
veel helder-groene vingertjes gekregen,
veel kaarsjes staan ook op den dennentop —
O lentevolk, ik kan den lust niet óp! —
hoe kondt gij met uw duizenden te samen,
in zóó kort-dag, op ’t roepen van de zon,
zoo schittrend en ontzaglijk feest beramen?
Een van die kleine boekjes van W. Versluys te Amsterdam, groen met oranje in een bandje, om present te geven.
Het boekje van Tomalone, nietwaar? die voor zijn overste Rogier de zoete vrouw Mevena bewaarde, en bewaarde haar voor ongeluk, want hij zelf had haar lief on haar kind; het boekje waarin veel in vage gestalten te raden hangt, als op een oud, verschoten gobelin, of een vervallen al fresco-schildering: velen is het dierbaar, en het behoort, met wat Van Schendel over Shakespeare schreef, tot de zeldzaamste bloesems onzer nieuwere letteren.
De uitgever W. Versluys te Amsterdam verheugde ons met een herdruk van dit schoone proza.
In Schuurman & Jorden’s wettenserie, uitg. W. E. J. Tjeenk Willink te Zwolle, zijn verschenen:
Wet betrekkelijk de Grondbelasting, zevende druk.
Wet op het recht van successie, twaalfde druk.
Men behoeft gewisselijk de emancipatie der beeldende en letterkundige kunst van de antieke wereld niet te betreuren, om met den schrijver van het hierboven aangeduid boekje, en met prof. Hesselink, dien hij in zijn „voorwoord” citeert, in te stemmen, dat eenige bekendheid met de goden die eenmaal den Olympus bevolkten ook heden-den-dag tot de gewenschte ingredienten eener geestelijke bagage behoort. Ware ’t alleen om de kunst dier voorvaderen te verstaan, wier gewoonte het was met de Grieksche mythengestalten op te staan en naar bed te gaan. Waarom de Nederlandsche klassieken en die onzer naburen heden ten dage kunnen verstaan worden zonder kennis der antieke mythologie, is, zegt de heer Vürtheim terecht, een ietwat pijnlijke vraag.
Ziedaar de behoefte verklaard van een klein inlichtend boekje. Men raakt van deze kennis licht geconstipeerd. Daarom bleef de dosis bescheiden. „Een eenvoudig boekje te bieden, dat naast andere voortreffelijke, in handig formaat en behoorlijk geïllustreerd, voor matigen prijs een overzicht geeft, niet geleerd en toch op de hoogte van het onderzoek.... dat was ons doel.”
Met genoegen hebben wij de uitvoering van dit plan gevolgd. Meer dan een algemeen inzicht in de Grieksche mythologie geeft een geschriftje van zoo beperkten omvang natuurlijk niet, maar meer werd ook niet verlangd. Misschien verdient het aanbeveling het aantal afbeeldingen — deze 25 zijn zeer goed — in een volgende uitgaaf wat uit te breiden.
Neerlands Indië.
De negende aflevering van het bij de Uitgevers-Mij. Elsevier alhier verschijnend werk „Neerlands Indië” bevat het slot van prof. dr. Snouck Hurgronje’s artikel over het Mohammedanisme.
Voorts geeft deze aflevering een artikel van dr. Hendrik P. N. Muller over „De vreemde Oosterlingen” en het begin van een artikel over „Nieuw Guinea” van mr. H. A. Lorentz.
Plan of Pretoria...... J. H. de Bussy geeft een plattegrond van de allengs grooter wordende stad, die zich uitstrekt in een kring van meer dan drie Engelsche mijlen aan den Oostkant, twee-en-een-halve mijl aan de Westzijde van het Kerkplein. Pretoria is gebouwd als de nieuwe steden in landen waar de menschen vóór alles practisch willen zijn: de straten in rechte hoeken op elkaar en zelf recht tot waar zij stuiten op een rivier, een park, een spoorlijn.
Een schilderachtig plan is het dus niet, dat van Pretoria. F. van der Ben, die het teekende, behoefde passer en liniaal niet uit de handen te leggen om een fantastisch stedenbouwer te volgen in zijn verbeeldingen. De natuurlijke gesteldheid alleen van het bouwterrein bracht afwisseling in het recht-dwars.
De uitgaaf werd voortreffelijk verzorgd.