[ 1 ]Venetien den 18 dito. Met de jonghste Brieven van Constantinopolen wert geadviseert, dat men aldaer, voornamentlijck onder de Grooten, seer verstelt was, dat den Primo Vezier, op het ontbieden van den Grooten Heer, eenighe malen aen hem gedaen, om met hem te confereren weghens sijne reyse nae Constantinopolen, tot noch niet was by hem gekomen, en al gestadigh uytvluchten neemt met voorwendingh van de nootsaeckelijckheydt, dat hy al vooren sijn vertreck van Candia, bywoone de reparatie van die gedestrueerde Stadt, om de selve weder in behoorlijcke defensie te brenghen; oock het gantsche Landt in goede ordre te stellen, op dat het aen de Ottomannische Porte, buyten eenigh nae-dencken of quaedt vermoeden, altijdt onderdanigh blijve, het welcke hoe schoon voorgestelt, veel arghwaen op den Primo Vezier veroorsaeckte, en mocht wel, soo men meende, niet veel goedts tot het accommodement des Grooten Heers met de oude Sultanin en haren aenhangh, als mede voor de stadt Constantinopolen verwecken. Den Grooten Heer was noch tot Adrianopelen, werwaerts den Engelschen Ambassadeur is heen ghereyst om audientie te hebben, niet aenghekomen; Oock had men geene narichtinghe wanneer hy daer verwacht wiert, soo dat ghemelten Ambassadeur wel soude ghenootsaeckt werden verder na Macedonien te trecken, om den Keyser, ter plaetse daer hy sich noch onthoudt, te gaen vinden. Sommige brieven behelsen evenwel, doch sonder eenighe omstandigheydt, dat hy al soude audientie gehadt hebben, waer van de confirmatie moet afgewacht werden.