Architectura/Jaargang 5/Nummer 15/Verslagen
‘Verslagen. Bouwkunst en Vriendschap Rotterdam. Verslag van Dinsdag 30 Maart’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 15 (zaterdag 10 april 1897), p. 84. Publiek domein. |
[ 84 ]
VERSLAGEN. BOUWKUNST EN VRIENDSCHAP ROTTERDAM. |
vergadering van dins- dag 30 maart. |
In deze vergadering trad als spreker op, de heer l. a. sanders van amsterdam, met het onderwerp Cement ijzerwerken in het algemeen, toegelicht door proeven en fotographieën.
Door de treurige ervaring, opgedaan met houten en cementen kuipen, kwam de tuinman monnier in 1876 op het denkbeeld om ter versterking ijzeren staven in de beton te werken en verkreeg zoodoende licht verplaatsbare en stevige kuipen; door toepassingen op eenigszins grootere schaal werden spoedig de groote voordeelen van deze manier van werken bekend en was zoodoende de grondslag gelegd voor een geheel nieuwe industrie. Dikwijls is beweerd, dat niet monnier de uitvinder was; doek in werkelijkheid zijn de andere systemen van cement ijzerwerken slechts verbeteringen van het zijne.
Tot heden bestaat echter geen bruikbare theorie en zullen nog verscheidene proeven moeten genomen worden vóór men een goeden grondslag voor berekening vindt en doet men het best, het vervaardigen van Monnier-werken over te laten aan heeren fabrikanten, daar niet alleen de hoeveelheid en doorsnede der ijzeren slaven invloed heeft op de sterkte, doch ook de plaats waar zij in het werk worden aangebracht; daar zij natuurlijk alleen mogen dienen om de trekspanningen, de beton echter om de drukspanningen op te nemen.
Dit toonde Spr. aan door eenige proeven, waarbij de sterkte van een betonbalkje (0.04 × 0.08 M., afstand steunpunten 1M.) ruim 10 maal grooter werd door drie daarin aangebrachte ijzeren staafjes.
Van verschillende zijden werden bezwaren tegen het cement ijzerwerk ingebracht. 1e. De vrees voor roesten; deze vervalt door de 25-jarige ondervinding, dat de cement niet alleen het roesten niet bevordert, doch zelfs de bestaande roest doet verdwijnen. 2e de vrees voor slechte aanhechting van het cement aan het ijzer; uit proeven blijkt, dat deze aanhechting pl.m. 40 K.g. bedroeg, dus grooter dan die van het cement zelf. 3e de vrees voor het later loslaten van cement en ijzer door temperatuursveranderingen; daar echter de temperatuursverschillen gewoonlijk niet zeer groot en de uitzettings coëfficiënten van cement en ijzer nagenoeg gelijk zijn (0.000137 en 0.000145) vervalt ook dit bezwaar. Volgens spreker is dan ook de duurzaamheid der Monnierconstructie bij goede uitvoering grooter dan die der Romeinsche.
De bezwaren speciaal voor Holland geldig tegen het op grooter schaal invoeren der cement-ijzerwerken bestaan hoofdzakelijk uit: hooge percentages voor de aannemers en daardoor ongelijke concurrentie met buitenlandsche fabrieken; 2e het gebruikelijk vooroordeel tegen het nieuwe en 3e het geven van gedetailleerde opgaven in bestekken, waardoor het werk, volgens die voorschriften dikwijls wordt uitgevoerd door aannemers, die niet genoegzaam op de hoogte zijn, en het werk daar onder lijdt.
Na eene pauze beschreef spreker nog de beproevingen van verschillende Monnierconstructie’s en wees op de vele in de zaal tentoongestelde fotografieën en teekeningen van uitgevoerde Monnier-werken welke een denkbeeld gaven van de groote vlucht, in korten tijd door deze industrie genomen, en van de groote toekomst, die waarschijnlijk daarvoor is weggelegd.