Architectura/Jaargang 5/Nummer 19/Boekbeoordeeling
‘Boekbeoordeeling’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 19 (zaterdag 8 mei 1897), p. 97-98. Publiek domein. |
[ 97 ]BOEKBEOORDEELING.
De onlangs verschenen aflevering, november en december 1896 van het „Maandschrift voor versieringskunst” — heeft een omslag van h. p. berlage — Het papier van dezen omslag dunner dan dat der platen is hard-gras-groen van kleur, het ornament daarop in indigo-blauw-groen.
Compositie en ornament zijn rustig, niet overladen, doch gaan zich ook niet aan vindingrijkheid te buiten. Van den tijd die noodig was om de vormenspraak uit voorafgegane perioden te leeren kennen door ze te copieeren, wordt met prijzenswaardige voorzichtigheid afscheid genomen. Dit laatste zeggen ons ook het vijftal platen van de prachtige wandschildering van Der Kinderen in het Bossche stadhuis. Het evenwicht wordt echter overschreden door reproducties naar beeldhouwwerk, smeedwerk enz. uit de 15e, 16e en 17e eeuw naar voorwerpen uit de bekende verzameling van het kasteel te heeswijk n. b.
De overige platen zijn een Balineesch Viçnoe-beeld uit de 9e eeuw, twee Chineesche beeldjes van speksteen, een Japansche kokemono enz.
[ 98 ]
„De boekband” vakblad voor Nederlandsche en Belgische boekbinderij is den tweeden jaargang ingegaan met een wijziging van formaat en inhoud. Een mooi hoofd van joh b. smits, vignetten en letters sieren den tekst — juister gezegd de twee laatstgenoemden pogen dit te doen, want noch de vignetten noch de hoofdletters voldoen aan redelijke eischen. — Zeer goed is echter de houtsnede naar een band van cobden sanderson door w. c. brouwer.
Het blijft altijd een vraag of het wel aanbeveling verdient de typen voor de titels in – karakter – zooveel van den tekst te doen afwijken als hier geschied is. We weten echter hoe moeilijk het is goede typen te bekomen en daar de Redactie van dit blad in goede handen is, lijdt het geen twijfel of op den langen weg zal het resultaat aan het gewenschte doel beantwoorden.
„BEAUTY AND ART” | by aldom heaton. |
vervolg. |
Het eerste hoofdstuk handelt over – smaak – (Taste).
De schrijver wijst op de moeilijkheid, die zich dagelijks herhaalt, om eene goede smaakvolle keus te doen uit de voorwerpen die ons omringen. „Als er van smaak gesproken wordt bekennen negen van de tien personen, dat zij er niets van weten (hetgeen hoogstwaarschijnlijk volkomen de waarheid is) en schuiven deze netelige questie liever op den hals van de een of andere autoriteit. Dezelfde personen komen echter steeds met de bemerking „ik weet wat
ik mooi vind” en zijn bovendien direct bereid hunne onwetenheid, die zij erkenden, op de meest beklagenswaardige manier in de praktijk over te brengen. Dezelfde personen die gaarne erkennen dat voor het begrijpen van goede muziek bijv. eene zekere cultuur noodig is, meenen dat een ongeoefend oog en brein in staat zou zijn in eens de schoonheid van Gods werk te begrijpen.
Een andere misvatting is te meenen dat er geen abstracte sohoonheidsstandaard zou bestaan en de „smaak” (lees caprice en verbeelding) van ieder afzonderlijk een veiliger gids is. Vandaar de machtspreuk „Het is een questie van smaak,” wanneer „smaak” beteekent natuurlijke aanleg gepaard met door studie verkregen vaardigheid om schoonheid in vorm en kleur op te merken kon er natuurlijk nimmer van „slechten smaak” sprake zijn.
Tot de onderwerpen die voortdurend en ieder oogenblik aan het onbeholpen oordeel van het publiek zijn overgelaten, behooren: kleeding, geschenken, juweelen, handwerken, stoffeering, glaswerk, klein meubilair enz., schilderijen, boeken, tuinbouw, kerkdecoratie en ten slotte architectuur. Waar nu het publiek onmachtig is uit dit alles een goede keus te doen, volgt daaruit een verergering van het kwaad, doordat de leveranciers zich gaan toeleggen het gevraagde leelijks te leveren.
Dit gebrek aan oordeel in architectuur is een „nationale ramp.” Menschen die hunne onwetendheid bekennen, doch geen begrip hebben van de gevolgen dezer onwetendheid, beslissen in het meeest moeilijke werk, nl. de bouwkunst. Vroeger had Europa een levende decoratieve school, doch nu leert men ons zelfs niet een oppervlakkig begrip van kunst. Het overwicht dat de Franschen op den publieken smaak uitoefenen hebben zij grootendeela verkregen door een buitensporige zorg voor de kleeding der vrouwen gepaard met eene voortdurende speculatie op het sensueele gedeelte der menschelijke natuur met voorbijgaan van het intellectueele. Hoe wenschelijk het ook was, dat de bedorven Gothiek verdween, de Renaissance doodde den zin voor fijne teekening en legde het geheele gewicht op schoone uitvoering. In plaats van schoone dingen om hunne schoonheid lief te hebben, kreeg men meer smaak voor kostelijke dingen om hunne kostbaarheid en waar vroeger de nadruk gelegd werd op de versiering van het huis en de omgeving, begon men later meer werk te maken van den bewoner en hieruit werd de mode geboren. Grieken en Romeinen in hun bloeitijd overdreven de liefde voor het menschelijk lichaam en verlieten daardoor hunne deugden, in plaats van grooter werden zij zwakker, weelde vernietigde de kunst, kostbaarheid en sensualiteit traden er voor in de plaats. Deze geschiedenis werd in de 18e en 19e eeuw herhaald, voornamelijk door de Franschen en daarom is het voorzichtig om alles wat ons door hen als schoon en smaakvol wordt ingevoerd met de grootste voorzichtigheid te betrachten en het is boven alles beter de lessen der natuur te bestudeeren dan ons schoonheidsgevoel te laten leiden door een verdwaasd en sensueel volk.