Architectura/Jaargang 5/Nummer 25/Arbeidsregeling

‘Arbeidsregeling’ door B.
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 25 (zaterdag 19 juni 1897), p. 117-118. Publiek domein.

[ 117 ]ARBEIDSREGELING.

De strijd van verschillende belangen, die dikwijls eigenaardige toestanden aan het licht doet komen, zou, — met het doen kennen der bestaande verhoudingen en het opwekken van het inzicht, dat deze in vele opzichten niet beantwoorden aan het doel, nl. het middel te zijn waardoor werk op de eenvoudigste en meest juiste wijze kan worden daargesteld, — zou kunnen leiden tot het ontwikkelen van eene regeling, die meer dan de bestaande, evenredig is aan de verschillende en gemeenschappelijke belangen.
De strijd van aannemers tegen bepalingen en voorschriften waardoor zij in hunne belangen worden benadeeld, de strijd dien de verschillende vakvereenigingen voeren, tegen het stelsel waaronder wordt gewerkt, dat alles toont aan, dat die regelingen zich meer concentreeren om — procenten en winst, — dan om de juiste en meest doelmatige daarstelling van het uit te voeren werk.
Dat de gevolgen van deze wanorde gevoeld worden door alle betrokken partijen, blijkt genoeg uit de voortdurende protesten daartegen, en het niet tegemoet komen aan vele bezwaren schijnt wel voor een deel te liggen in de weinige erkenning daarvan, door diegenen die in deze — nu nog — te regelen hebben.
In „de Timmerman” orgaan van de Nederlandsche Timmerliedenbond van woensdag 9 juni j.l. komt onder den titel „Staatswerk” een artikeltje voor, dat duidelijk doet zien, hoe de werklieden, die het meest direct en het langst reeds lijden onder dezen toestand, daardoor een vrij zuiver inzicht hebben verkregen in de bedorven werking van het stelsel waaronder wordt gearbeid; dit artikel zij hier in zijn geheel onder de oogen der lezers gebracht.

Wij zijn aan de Hembrug en het terrein, door den Staat in beslag genomen voor de magazijnen en werkplaatsen van het rijk, is in volle bedrijvigheid.
Het doet er niets toe wanneer, maar wij zien in onze verbeelding hoe de verschillende ingenieurs, kapiteins en verdere militaire bouwkundigen zich uitsloven om daar te stellen, wat de minister noodig acht. ’s Rijks werkplaatsen tot het maken van vernielwerktuigen om menschen te dooden moesten verplaatst van delft, en het doet er niets toe om welke redenen zulks plaats heeft. Wij zien toe op dat werk, en timmerlieden, metselaars en 20 andere soorten van van vaklieden sloven zich uit om toch vooral datgene te maken, wat de machtige teekenpen van de Genie heeft ontworpen. Wij weten hoe stiefmoederlijk de staat zijne directe werklieden gewoonlijk bedeelt en daarom mogen wij ons bij al die bedrijvigheid wel eens afvragen, hoe of het geschapen staat met de verhouding van die menigte staatsburgers, die bezig zijn aan bedoeld werk.
Om nu dit bezig zijn goed te doen uitkomen hebben wij in de bovenstaande regelen de woorden „sloven zich uit” doen onderstrepen. Misschien geeft dat wat te denken. Maar laat ons niet diepzinnig zijn, doch afdalen in den put waar de werklieden met grondwerk en fondeeringwerken bezig zijn.
Daar is een timmerman bezig een formeel te maken, stevig en flink. Het is hem zoo opgegeven. Meer dergelijke formeelen heeft hij gemaakt en hij weet dat de straal waarmede de boog van dit formeel is getrokken niet deugt. Het is in strijd met het goede verband van het metselwerk en levert geen steunpunten maar wel motief van uitspatting. Hij zou den baas kunnen waarschuwen maar het is niet in zijn belang, al zou er naar geluisterd worden, want hij staat in aangenomen werk. Het is in zijn voordeel om zoo spoedig mogelijk klaar te zijn. Het is een uitsloven voor zijn eigen zaak. Wat kan het hem verder schelen?
De metselaars nemen straks de formeelen, zij metselen er op en verwonderen zich over den zonderlingen toog. Zij weten dat zij verkeerd metselen maar ’t is aangenomen, vooruit maar! wat deert dat aan hen! Zij sloven zich uit, en hebben zij geen gelijk?
Straks zijn ettelijke verwulfen klaar en de genie-officier ontdekt de fout — waarom niet eerder? — en de zaak is gebracht op sloopershoogte. Afbreken is de boodschap. Nog [ 118 ]eens of meermalen zal men de geheele comedie herhalen, want men weet immers nog niet officieel waar hem de schoen wrong. De officieren ontdekten het wanneer zij het werk klaar vonden, de onderbaas toen hij er proefondervindelijk tegen aan liep, de aannemer weet van niets, maar betaalt driedubbel hetzelfde werk en de werklieden kan het niets schelen. Het is in één woord eene organisatie van „lik me vestje,” die geheele aannemerij. De minister laat zich door hooge theoriemannen voorlichten, die goed worden betaald. De genie werkt de gegevens op het papier uit. De teekenaars maken er legio doorsneden en plattegronden van. Tot zoover de bureaukratie. Dan komt de aannemer, die niets anders is, nadat hij de bestekken teekent, dan een strooman, die òf verdient of verliest. Achteraan komen de handenarbeiders met hun duivelstoejagers en heeft de bureaukratie al haar werk in daggeld gemaakt, de onderste laag wordt in aangenomen werk geplaatst en zoo schokt en rammelt het half-vergane voertuig voort, verguld als het is, totdat de een of andere moddersloot zich erbarmt over het mispunt en het er invalt.
Zal straks de onderbaas zich verwijtend richten tot den timmerman en den metselaar, die hem maar lieten doormodderen met zijn verkeerd formeel, dan antwoorden hem dezen koelweg: „Wat gaat ons dat aan het is uw werk. Moesten wij verleden week niet 3 uur verzuimen omdat het regende, had ons die uitbetaald en wij hadden jou er niet in laten loopen.” Zoo is het! Maar nog verder gaat het. Een der werklieden, bekend met de fouten en het geknoei der sabeldragende theorie-mannen, gaat zich te buiten, en het doet er niet toe aan wien of hier de schuld is. Hij verwijt den officieren en bazen hunne fouten. Zelfs spreekt hij van „het geld der belastingbetalende burgerij.” Nu is de zaak in orde. De rechterlijke organisatie stopt den man 14 dagen wegens beleediging in de kast en overigens blijf er de geheele toestand hetzelfde. Het geheele stelsel van uitbesteding van Staat- en Gemeentewerk is door en door verrot, en moet noodig vervangen worden. In andere landen heeft men daaromtrent reeds met andere stelsels de proef genomen en het zou een stap zijn in de goede richting als degenen, die straks weer bezig zullen zijn om maar weer van het oude dik koffie te schenken, er eens aan begonnen te denken om een verbetering te brengen in de manier, waarop Staat- en Gemeentewerk wordt daargesteld.
Thans is de aannemer — hebbende niets ie zeggen over het eigenlijk werk — niets anders, dan de aangewezen persoon, om door knijpen al datgene er uit te halen, wat er uit de werklieden te persen is. En daarvoor gebruikt hij stukwerk en andere middelen.
De werkman zelf is niets anders dan een bloot werktuig, die er zelfs prijs op gaat stellen, om niets meer te overdenken, dan wat strikt noodzakelijk is.
Bepalingen ter bescherming van den werkman moeten den aannemer worden voorgeschreven door den aanbesteder (hier den Staat of de Gemeente), terwijl deze op zijn beurt weer moet gedwongen worden door de werklieden in massa, indien zij door organisatie de noodige macht hebben verkregen. Dit is de weg van „mijl op zeven”! Daarom wordt het tijd, dat de hoogere werkgevers (in de eerste plaats Staat en Gemeente) gaan breken met het stelsel van aannemerij, met het door en door verrotte stelsel van het scheppen van een potentaat-aannemer, alias strooman.
En daarnaast dienen de werklieden-organisaties zich bewust te gaan voelen, dat zij zelven zich moeten aangorden met het gereedschap haar vakken eigen en zoover moet het komen, dat de timmerlieden van nederland zeggen tegen den minister-werkgever: „Hebt u wat te timmeren? hier zijn timmerlieden!” De metselaars-organisatie zegt: „Hebt u wat te metselen? welnu hier hebt u metselaars,” enz. enz. En zoo noodig moet daargesteld worden een combinatie van die vakken, die uit den aard der zaak bij elkander komen en dàn eerst, maar ook dàn eerst, zal het mogelijk zijn, dat de werkliedenbeweging zich als zoodanig vrij zal kunnen houden van elke politieke phrazenmakerij. En in die dagen zal die timmerman geen verkeerd formeel maken en die metselaar zal er niet een paar honderd steenen opmetselen en alzoo tijd en specie verknoeien, maar de draad van het belang des broods zal loopen door de loonen van beiden; dat worde eenmaal zoo.

n.

Hoewel hiermede nog niet het laatste woord inzake arbeidsregeling is gezegd, is het dienstig te wijzen op de mogelijkheid van eene regeling, waarbij, door juistere verhouding tusschen de verschillende elementen, die noodig zijn voor het daarstellen van eenig werk, de kans ontstaat ook van dien kant te werken aan verbetering van de wijze van uitvoering.

b.