‘In de Amsterdamsche raadsvergadering, […]’door een anonieme schrijver
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 28 (zaterdag 10 juli 1897), p. 134. Publiek domein.
[ 134 ]In de Amsterdamsche raadsvergadering, waar het adres werd behandeld betreffende de, uit de couranten zeker reeds welbekende, kwestie over het al of niet handhaven van de verordening op het bouwen, met betrekking tot het volgens deze verordening te hoog gebouwde perceel van de firma bahlman aan den nieuwendijk, zijn enkele dingen gezegd, waaruit voor hen die het nog niet wisten, ten overvloede blijken kan hoe het met de algemeene inzichten betreffende architectuur gesteld is, ook bij hen die als vertegenwoordigers van de gemeente, te oordeelen hebben over het toestaan van het bouwen van zekere inferieure producten. Deze discussies gaven p. l. t. aanleiding in zijn raadsoverzicht in de Telegraaf het volgende te schrijven:
..... „Nu, over den smaak valt niet te twisten, en het genot van deze dingen fraai te vinden zij den heeren van harte gegund.
Er was eene uiting in de discussie die mij eene opheldering van lang onbegrepen dingen was. De heer schut (d.) zeide zoo ongeveer: och, dat gebeurt vaak, als zoo’n gevel klaar is, en hij is wat strak, dan zet men er een versiering op.
Nu begrijp ik het aspect van vele nieuwe straten, welker silhouet, zooals het tegen de lucht staat, mij, wat de diepe gedachte er van aangaat, altijd een raadsel was. Men begint maar te bouwen, en staat het wat strak, wel, men slaat het stalenboek der versieringen op, beitelt er een stuk of wat,
en Kees is klaar.
Het recept munt uit door eenvoud, en de bedoeling van menig loos topgeveltje, wèl bevestigd met ijzeren stangen, zal nu den lezer zoo klaar als een klontje zijn. ’t Zou anders zoo drommels strak zijn! Schijnt het nu al dat de heer schut niet bij viollet-le-duc is ter schole gegaan, hij is toch ten slotte een der menschen aan wie amsterdam nu is overgeleverd, en wij moeten zijn oordeel over de fraaie bouwkunst wel boekstaven en onthouden. ..... De heer blooker bleef op zijn stuk staan, maar met hem stemden alleen de heeren den hertog, gerritsen, van hall, pouw, van gigch, van lennep en p. nolting tegen de motie. De groep blijft stevig staan om lange jaren te getuigen van de slapheid van den Amsterdamschen Raad en te herinneren dat, toen mr. vening meinesz zes jaren burgemeester was, het recht niet voor allen gelijk was in amsterdam.