Architectura/Jaargang 5/Nummer 29/Uit de levensgeschiedenis van Boeddha
‘Uit de levensgeschiedenis van Boeddha’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 29 (zaterdag 17 juli 1897), p. 137. Publiek domein. |
[ 137 ]
UIT DE LEVENSGESCHIEDENIS VAN BOEDDHA. | vervolg en slot van bladz. 132. |
Tachtig jaren heeft de boeddha reeds bereikt, en ofschoon zijn krachten hem begeven, blijft hij toch aan zijne roeping getrouw en vervult de verplichtingen waartoe hij zich eenmaal verbonden had, met onbezweken ijver, tot eene gevaarlijke krankheid hem overviel, en hij overtuigd was dat zijn einde naderde. Zoodra zijn toestand het gedoogt, begeeft hij zich op weg en komt tot op een half uur afstands ten noordwesten van koesjinagara, een stad van het in dien tijd tot kosjala behoorende land der mallas, waar hij in een bosch zich onder eene Sjala-boom (shorea robusta) nederlegt en den laatsten adem uitblaast, of zooals de overleveringen het uitdrukken, als volmaakt boeddha in de nirvana overgaat, sjakyamoeni stierf, volgens de Singaleesche bescheiden, in het achtste regeeringsjaar van adjatasjatroe, den koning van magadha, in het voorjaar van 543 vóór onze jaartelling.
Bij deze laatste opgave van barth saint hilaire’s „du Bouddhisme” zijn de eenigszins onduidelijke bijzonderheden gevolgd die in hioeën-thsang’s reisverhaal vermeld worden.
Volgens de bronnen door turnour uit de Singaleesche schriften bekend gemaakt, bekomen wij een eenigszins gewijzigd verhaal van sjakyamoeni’s laatste levensweken. Te koesjinagara, geheel en al uitgeput aangekomen, zou hij zich een nachtleger hebben doen bereiden om daar zijn einde af te wachten, maar gevoelde zich toch nog krachtig genoeg om de menigte vereerders, die op het gerucht van zijn komst in de stad tot hem stroomden, te woord te staan.
Acht dagen later hadden de lijkplechtigheden plaats met koninklijke pracht, onder leiding van zijn meest vermaarde leerlingen die, zoodra de mare bekend werd, in allerijl waren overgekomen. Nadat het lijk verbrand was, werden de overblijfselen verzameld en in een gouden urn weggesloten. Van verschillende zijden werd nu aanspraak gemaakt op het bezit van dien kostbaren schat, dien de inwoners van koesjinagara uitsluitend voor zich meenden te moeten bewaren. En zeker zou, onmiddellijk na het heengaan van den man, wiens geheele leven een prediking van eendracht, liefde en vrede geweest was, een bloedige strijd om het bezit van zijn asch ontstaan zijn, zoo de verschillende partijen niet door de bemoeiingen van een Brahmaan tot een vergelijk waren gekomen, waarbij de overblijfselen in acht deelen verdeeld en aan even zoovele steden, waaronder ook een aan de geboortestad kapilavastoe, ter bewaring werden toevertrouwd.