Architectura/Jaargang 5/Nummer 40/Ingezonden

Architectura, Jrg. 5, Nr. 40
(zaterdag 2 oktober 1897)

‘Ingezonden’ door G., p. 182

[ 182 ]

INGEZONDEN.
de redactie van ar­chi­tec­tu­ra et ami­ci­tia. amsterdam.
rotterdam 29
september ’97.
m. h.

Naar aanleiding van een laatst in uw blad geplaatst stukje over het copieeren van teekeningen of werkstukken en het al of niet geoorloofde in den handel brengen van deze copies door fabrikanten of winkeliers, doet zich ook een geval voor, waarover ik Uwe meening in Uw blad wenschte te vernemen.
Een leverancier van nijverheidsartikelen, (wat, doet hier niet ter zake) vroeg mij een ontwerp-teekening te maken voor een heel rijk luxe voorwerp, dat hem ter levering was opgedragen, doch waarvan eerst eene teekening ter goed­keuring moest worden overgelegd.
Of de bestelling daarop volgde weet ik niet.
Bij betaling der teekening werd mij geschreven, „dat thans deze teekening het eigendom was geworden van den besteller,” waarin opgesloten lag, dat ik zelfs eene copie van deze teekening nimmer aan een ander zou mogen verkoopen of schenken. Dit was, zoo zegde men, een questie van beginsel, een eenvoudige daad van koopmanschap.
Als dit zoo is? had ik het onderwerp nooit voor den gegeven prijs willen maken.
Wie heeft hier recht om een ontwerp later te exploiteeren, de besteller? de ontwerper? of beiden? Uw Dr.

g.

Hoewel wij geen aanspraak kunnen maken op genoeg wettenkennis om dit in alle opzichten te beoordeelen, komt het ons voor, dat bij het opdragen van zulk werk dient overeengekomen te worden in welke verhouding ontwerper en uitvoerder ten opzichte daarvan staan, waar dit niet het geval is en ook niets daaromtrent wettelijk is bepaald, komt het ons voor dat de ontwerper alle rechten op zijn geestes­product behoudt.