Camera Obscura/Narede en opdracht aan een vriend
← Verre Vrienden | Camera Obscura (1864) door Hildebrand (Nicolaas Beets) | De Familie Kegge → |
Uitgegeven in Haarlem door De erven F. Bonn. |
[ 130 ]
NAREDE, EN OPDRACHT AAN EEN VRIEND.
(EERSTE UITGAVE).
Beste Vriend,
Toen ik de voorgaande bladeren gedrukt zag, begreep ik dat er nog iets aan ontbrak, alvorens ik ze de wareld in kon zenden. Eerst had ik gedacht er eene scherpe voorrede vóór te schrijven, zeer hatelijk tegen dezen of genen collega-autheur, die my nooit kwaad had gedaan, maar daar ik een hekel aan had of jaloersch van was. Doch daar ik niemand kon bedenken, die in deze termen viel, moest ik wel van dit fraaie plan afstappen. Toen meende ik eene geheele slagorde van onderkraste en tweemaal onderkraste duchtigheden tegen de heeren recensenten te richten, die ik niet ken, en die my..., ik had kunnen zeggen: "zullen verguizen;: het is een plechtig woord en by teleurgestelde schrijvers zeer gebruikelijk. Maar het was duizend tegen een, dat men my verweet die uitvallen te hebben nageschreven. Daarop heb ik van alle hatelijkheden afgezien, hetwelk te beter was, daar ik ze in mijn boek ook niet had toegelaten. En, dewijl ik plan had dat boek aan u op te dragen, besloot ik eindelijk al wat ik er nog over te zeggen had met die toewijding aan u samen te smelten, en daartoe schrijf ik deze Narede. Iets onaangenaams te zeggen zou my nu geheel onmogelijk zijn, want hoe zou het gaan kunnen in de nabyheid van uwen naam?
Gy weet hoe en wanneer ik deze opstellen heb byeen gekregen. Zy zijn bedacht in verloren uren, tusschen de wielen en op het water, op wandelingen, en in vervelende gezelschappen. Zy zijn geschreven in oogenblikken, waarin een ander zijn piano opensluit, of een pijp rookt, of over Don CARLOS praat. Zy werden in gezellige uurtjens voorgelezen onder vrienden, alleen onder vrienden. Nu ze dan byeen vergaderd zijn en aan het publiek worden overgegeven, hoop ik dat het publiek ze als zoodanig zal beschouwen. Al wie nu niet van HILDEBRAND houdt moet ze maar niet lezen. Gy en de andere academievrienden zullen er hem in hooren praten en vertellen, en er veel in wedervinden dat by dikwijls mondeling met hen heeft behandeld. Zy zijn herwaarts en [ 131 ]derwaarts gegaan met hunne respective doctorale graden, en dit boek zend ik hen na als eene gedachtenis aan ons genoegelijk verkeer, en mijn hartelijken vriendengroet voeg ik er in gedachte by!
Wie HILDEBRAND is weet iedereen wel; er is somtijds met veel scherpzinnigheid naar geraden. Ook maak ik er geen geheim van, noch poog my te laten doorgaan voor een veertig jaar ouder of een veertigmaal beter dan ik ben. Het goede publiek hebbe vrede met den naam; ook is het om 't even of men JAAP heet of HILDEBRAND. Maar de naam van het boekzelf heeft my veel moeite gekost. Het was zoo heel moeielijk de verschillende stukken onder één etiquette te brengen, en de uitgever wilde iets hebben dat niet al te versleten was. De Camera Obscura is tegenwoordig zeer op de spraak, en de aanhaling van ANONYMUS op de eerste bladzijde toont aan met welk recht ik dit werktuig hier heb durven te pas brengen.
Soms verbeeld ik my dat deze bundel papiers eenige verdienste zou kunnen hebben ten opzichte van onze goede moedertaal. Tot nog toe had zy voor den gemeenzamen stijl niet veel aanlokkelijks. Ik ben evenwel de eerste niet, die het waagt haar het zondagspak uit te trekken en wat natuurlijker te doen loopen. Ik hoop dat ik my niet te véél vrijheden zal hebben veroorloofd, en vraag vergiffenis voor de drukfouten[1]. Ach, ach, ach! die drukfouten zijn een kruis! Op bladzij 12 staat 19 in plaats van 17; op bladzij 13 (onderaan) staat (hoe is het mogelijk?) onverschilligst in plaats van onbillijkst. Ik wed dat er nog honderden in zijn die ik over het hoofd heb gezien! Maar ééne, die ik niet heb over 't hoofd gezien, en die my meer dan allen grieft, staat op bladzij 160. Ik weet zoo goed als gy, dat van een "schalksche boerin" te spreken, even dwaas is als te zeggen: "een geksche beerin," en dat zij lachte schalks er even min dóór kan als "zy lachte mals;" en daarom had ik de maagd op bladzij 160 ook "schalk," laten omkijken. Toen kwam de letterzetter, en schudde daar het hoofd over, en zette "schalks." Toen kwam ik en werd boos op den letterzetter, haalde de S door en schreef er het gewone deleatur by. Ik kreeg eene revisie, zag my gehoorzaamd, en gaf het verlof tot afdrukken. Toen sloop, ik weet niet welke, hand nogmaals in de proef en verkorf het weer. İk val die hand niet hard. Zy volgde het voorbeeld van vele, en van bekwame handen. Maar ik bedroef my, liefsche vriend, dat men thands zoo onkundigsch in onze schoonsche moedertaal is geworden, en zoo gewoonsch aan dien verkeerdschen uitgang, dien men by de oudschere schrijvers te vergeefs zoeken zou. [ 132 ]Ziedaar eene lange historie van ééne enkele drukfout. Op bladzij 101 staat bragt in plaats van bracht. "Dat komt van die aanmatiging om met BILDERDIJK te spellen!" Niet voorbarig, mijn waarde! wat ik u bidden mag. Ik heb eerbied voor iedereen die met overtuiging andere spelregelen volgt, gelijk ik eerbied heb voor iedereens bekwaamheden en verdiensten; maar het zij hiermede:
— hanc veniam petimusque damusque vicissim.
(Dees vrijheid vordren wy, gelijk wy ze andren schenken.)
Maar welke drukfouten en andere fouten het boek ook mogen aankleven, en hoe zeer het ook de onbedrevenheid of onbevoegdheid van HILDEBRAND om iets te doen drukken, of te schrijven, ofte spellen moge aantoonen, ik weet dat u de toeeigening van dit bundeltjen aangenaam zal zijn. Dat is althands iets, mijn vriend, en zoo het boek u bevalt, dan durf ik wel hopen dat het anderen bevallen zal. Indien het maar een weinigjen op u geleek! Het zou dan vol zijn van geestige, maar vrolijke en goedaardige opmerking, die niet aarzelt zichzelven in te sluiten; van dien welwillenden lach, die niets heeft van den grijns; het zou dan een toon van aangename gezelligheid hebben, waarby men zich op zijn gemak gevoelt, en die den lezer zou boeien en bezig houden, en naar willekeur stemmen tot heldere genoegelijkheid en ongemaakten ernst! Het is maar een wensch, vriendlief!
Ik heb de opdracht tot het laatst bewaard. Het is wel tegen de orde, maar het zij zoo. Daar zijn zoo vele lezers die een boek met de laatste bladzij beginnen, dat het byna op ' t zelfde nederkomt.
1839.
(TWEEDE UITGAVE.)
Zoo schreef ik voor zes maanden. Thands nog een enkel woord. Men heeft my verweten dat het niet aardig was, den man, aan wien ik mijn boek had opgedragen, tot een souffre-douleur van de drukfouten te maken, maar ik weet wel dat gyzelf daar geen oogenblik over hebt gedacht. Zoo heeft men zich ook hier en daar zeer beijverd de origineelen aan te wijzen der personen, die ik heb opgevoerd, en heb ik tot mijne groote voldoening bevonden, dat men, in iedere stad waar ik al of niet verkeerd heb, zes of zeven menschen wist op te noemen, van welke allen men my om 't zeerst opdrong dat zy het waren die voor dit of dat portret gezeten hadden. Ik dacht waarlijk niet dat er zóó vele NURKSEN en STASTOKKEN op dit benedenrond hunne beminnelijkheden ten toon spreidden, en sta verbaasd van den gedienstigen [ 133 ]ijver, waarmee de vingers naar hen worden uitgestoken. Echter kan ik het goede publiek deze kleine genoegens niet betwisten of kwalijk nemen; maar ik neem de vrijheid aan het motto van ANONYMUS in het nog altijd onuitgegeven boek te herinneren, en in gemoede te verklaren dat mijne Chambre Obscure argeloos geplaatst wordt; dat ik er niet aan wend of keer, en nooit eenige beweging maken wil, om haar op eene onbescheidene wijze te pointeeren. Dat ik ze nog niet op den Godesberg of te Milanen heb kunnen plaatsen doet my om den wille van hen die het hooge en uitheemsche begeeren byzonder leed; maar het is my gebleken dat de meerderheid ruim zoo tevreden was met mijne kleine, mijne hollandsche tafereelen. Men moet begrijpen dat wy de buitenlanders, dank zij levenden en "afgestorvenen," al zoo op end' uit kennen, dat het eene heele aardigheid geworden is, voor de afwisseling, eens op onszelven te letten.
Ik neem deze gelegenheid waar om my by een negenjarig vriend te verontschuldigen wegens de betichting omtrent "den bonten zakdoek" op bladz. 4. Hy heeft verklaard er nooit in 't geheel een by zich te hebben, en ik verlicht mijn geweten door dit zijn verzet hier aan te teekenen. Streelend was my de toejuiching der hollandsche moeders ten aanzien van de schets hunner kinderen, en van prof. VROLIK ten opzichte van "een Beestenspel"; (ofschoon laatstgenoemd stuk toch maar het beste niet schijnt te wezen!) streelend vooral ùwe goedkeuring, waarvan het gunstig voorteeken niet is gelogenstraft.
En als gy nu vraagt of ik geen plan heb in dit slag van schrijven nog iets meer te leveren? Ik andwoord dat het, by zoo veel aanmoediging als ik ondervinden mocht, een vreemd verschijnsel, en ook waarlijk ondankbaar wezen zoude, indien ik het naliet. Verwacht dus mettertijd nieuwe vertooningen van de Camera Obscura," en neem ten tweeden male de opdracht van dit boekdeel aan. [ 134 ]
AAN
Dr. ABRAHAM SCHOLL VAN EGMOND,
ZIJN OUDSTEN ACADEMIEVRIEND,
WORDEN DE VOORGAANDE BLADEREN
IN LIEFDE TOEGEWIJD
DOOR
HILDEBRAND.
- ↑ Ik twijfel niet of er zullen menschen gevonden worden, die zich beklagen dat er geene circumflexen en veel te weinig comma's in mijn boek te lezen staan. Ik had er over gedacht hier ten slotte eene geheele bladzijde met die teekens by te voegen om naar willekeur over de bladeren uit te strooien, maar ik vreesde dat het al te aardig staan zou.