Da Costa/Aan Dr. G.E.V. Schneevoogt

AAN DR. G. E. V. SCHNEEVOOGT,
MET EEN EXEMPLAAR MIJNER „POEZY” DES JAARS 1821
EN
MIJNER „VOORLEZINGEN OVER DE EVANGELIEN” VAN 1840.

Herinn’ring aan een dag van noodstorm en verschrikking, —
gedachtnis aan d’ ons hart dien dag geboren vrind, —
erkentnis voor elk woord, voor iedre hulpverkwikking,
gewisseld in ons leed, bewezen aan ons kind.

De dichtkunst van mijn jeugd, de zucht van vroeger dagen,
vervlogen, ja! en toch, meer dan verwezenlijkt! —
Het woord van rijper dag, aan wie het me ooit moog vragen,
hoe, in den Christus, God my bleek en eeuwig blijkt.

Zielseedle! Gy, wiens hart het mijne wil waardeeren!
is ’t eigen licht uw deel? die Christus, ook uw hoop,
Zoo ja, dat wy te zaam van hem de wegen leeren,
volbrengend, in Zijn kracht en ’t hart by Hem, den loop.

Zoo neen! Welaan den blik ten hemel opgeheven,
dan, in ons-zelv’gekeerd, en naar der Boeken Boek!
Ik gun u, door wat zee van zorg en werk omgeven,
geen rust, o Schneevoogt! maar rustbarend onderzoek.

      Febr. 1845.