Da Costa/Aan een dichter by de geboorte van zijn zoon
< Da Costa
← Aan jonkvrouwe Hanna Belmonte, op haar verjaarfeest | Da Costa's Kompleete Dichtwerken (1876) door Da Costa | Aan Ds. Egeling → |
Uitgegeven in 's-Gravenhage door D. A. Thieme. |
[ 325 ]
AAN EEN DICHTER[1]
BY DE GEBOORTE VAN ZIJN ZOON.
Dichterlijke lier! verhef u
tot den hoogsten vreugdetoon,
en stort wellust in de harten,
aan uw somberheid gewoon!
Zegegalming, heilvoorspelling,
godgewijde vrolijkheid,
zijn het thema, door de vriendschap
aan den Dichter voorgeleid!
Door de vriendschap? Door een andre
(Is het mooglijk) eedler plicht!
[ 326 ]Werd ooit koning ingehuldigd
zonder statig feestgedicht?
Koning zijt gy my geworden
nu ge een zoon drukt aan uw borst:
Was niet de eerste Vorst een Vader?
Is, wie Vader werd, niet Vorst?
Heil dan met dien dag van zegen,
voor uw stamhuis opgegaan!
Heil met d’ eerstling van uw liefde!
met uw eersten onderdaan!
Dat hy groeie, dat hy bloeie
tot een sieraad van zijn bloed!
dat hy Vaders beeldtnis uitdrukk’,
in de oprechtheid van ’t gemoed;
in de gaaf der eedle Dichtkunst,
op rechtaarde deugd geplant;
in de zwelling van dat hart,
aan de liefste gâ verpand!
Ja, mijn broeder! Moog dat telgjen,
opgegroeid in ’s hemels gunst,
uw gebied steeds meer verbreiden
in het Godlijk Rijk der Kunst!
Moog hy strijden voor de Waarheid!
voor het heilig Recht van God!
Moog hy strijden en verwinnen!
en de gunstling zijn van ’t Lot!
Moog hy, overdekt met lauwren,
moeders boezem kloppen doen,
en by ’t grijzen uwer haren,
nog uw wang van fierheid gloên,
in het hemelsch vergenoegen,
dat de glorie van een Zoon,
die den luister van zijn deugden
voor den hemel spreidt ten toon,
in het oudrenhart doet rijzen,
dat in ’t dierbaar kroost herleeft! —
Maar gy, teedre, zachte Moeder!
aan wier knieën hy nog kleeft!
vrouw, vol vrouwelijke liefde!
gy misschien verlangt iets meer,
[ 327 ]voor het aangebeden wichtjen,
dan de schittering der eer,
dan den glans der overwinning,
dan den roem der poëzy!
gy verlangt, dat hy zijn dagen
aan de dienst van braafheid wij’;
lijdzaam, vol van mededoogen,
vol van zucht om wèl te doen,
om zijn naasten troost te bieden
en voor onheil te behoên!
Dat hy minlijk zij, bevallig,
en door gaven zondr tal
’t hart van ’t lieve meisjen winne,
dat zijn gade wezen zal!
Ook die wensch zal zich vervullen!
Voor uw teedren echtgenoot
zal uw beeldtnis zich verdubblen
in den troetling van uw schoot,
zoo als gy in hem van weêrzy,
’t beeld erkennen van uw Gâ!
Bloei dan welig, lieflijk knaapjen!
en groei op in Gods genâ!
Open gy een rij van telgjens
in uws Vaders huisgezin,
moedig als zijn dichterharte,
lieflijk als zijn gemalin!
Zoo bevallig als het roosjen,
zoo standvastig als de rots!
Helden tegen ’t Rijk van Ondeugd!
lammren in de kudde Gods!
tot den hoogsten vreugdetoon,
en stort wellust in de harten,
aan uw somberheid gewoon!
Zegegalming, heilvoorspelling,
godgewijde vrolijkheid,
zijn het thema, door de vriendschap
aan den Dichter voorgeleid!
Door de vriendschap? Door een andre
(Is het mooglijk) eedler plicht!
[ 326 ]Werd ooit koning ingehuldigd
zonder statig feestgedicht?
Koning zijt gy my geworden
nu ge een zoon drukt aan uw borst:
Was niet de eerste Vorst een Vader?
Is, wie Vader werd, niet Vorst?
Heil dan met dien dag van zegen,
voor uw stamhuis opgegaan!
Heil met d’ eerstling van uw liefde!
met uw eersten onderdaan!
Dat hy groeie, dat hy bloeie
tot een sieraad van zijn bloed!
dat hy Vaders beeldtnis uitdrukk’,
in de oprechtheid van ’t gemoed;
in de gaaf der eedle Dichtkunst,
op rechtaarde deugd geplant;
in de zwelling van dat hart,
aan de liefste gâ verpand!
Ja, mijn broeder! Moog dat telgjen,
opgegroeid in ’s hemels gunst,
uw gebied steeds meer verbreiden
in het Godlijk Rijk der Kunst!
Moog hy strijden voor de Waarheid!
voor het heilig Recht van God!
Moog hy strijden en verwinnen!
en de gunstling zijn van ’t Lot!
Moog hy, overdekt met lauwren,
moeders boezem kloppen doen,
en by ’t grijzen uwer haren,
nog uw wang van fierheid gloên,
in het hemelsch vergenoegen,
dat de glorie van een Zoon,
die den luister van zijn deugden
voor den hemel spreidt ten toon,
in het oudrenhart doet rijzen,
dat in ’t dierbaar kroost herleeft! —
Maar gy, teedre, zachte Moeder!
aan wier knieën hy nog kleeft!
vrouw, vol vrouwelijke liefde!
gy misschien verlangt iets meer,
[ 327 ]voor het aangebeden wichtjen,
dan de schittering der eer,
dan den glans der overwinning,
dan den roem der poëzy!
gy verlangt, dat hy zijn dagen
aan de dienst van braafheid wij’;
lijdzaam, vol van mededoogen,
vol van zucht om wèl te doen,
om zijn naasten troost te bieden
en voor onheil te behoên!
Dat hy minlijk zij, bevallig,
en door gaven zondr tal
’t hart van ’t lieve meisjen winne,
dat zijn gade wezen zal!
Ook die wensch zal zich vervullen!
Voor uw teedren echtgenoot
zal uw beeldtnis zich verdubblen
in den troetling van uw schoot,
zoo als gy in hem van weêrzy,
’t beeld erkennen van uw Gâ!
Bloei dan welig, lieflijk knaapjen!
en groei op in Gods genâ!
Open gy een rij van telgjens
in uws Vaders huisgezin,
moedig als zijn dichterharte,
lieflijk als zijn gemalin!
Zoo bevallig als het roosjen,
zoo standvastig als de rots!
Helden tegen ’t Rijk van Ondeugd!
lammren in de kudde Gods!
1821.
- ↑ W. de Clercq.