Da Costa/Aan een jongen vriend

AAN EEN JONGEN VRIEND,
OP ZIJN VIJFTIENDEN VERJAARDAG.

Verheug u, Jongeling! ten dag van uw jeugd!
geen ouderlijk gemoed wraakt argelooze vreugd.
Ja, gulle scherts kan vaak den geest weldadig wetten,
gelijk de Lentewind het jonge gras verfrischt.
Maar wen u te gelijk op d’ uitgang streng te letten
van ’t hart dat, onbewaakt, zich-zelf zoo licht vergist.
’t Hart, o mijn jonge Vriend! dan vroeg gekeerd naar Boven!
Men zoekt zijn Heiland nooit òf te ijvrijg òf te vroeg.
Van dat uw moeder u naar ’t heilig doopbad droeg
ontfingt gy stof en wenk, om biddend Hem te loven.
Wees vrolijk, jongeling! ten dage van uw jeugd.
Maar meng’ zich de ernst dier vraag, beslissend voor het leven:
„wien hoor ik? wie alleen kan my behoudnis geven?”
by de u van gantscher ziel gegunde levensvreugd.

      1843.