Da Costa/Aan eene jeugdige vriendin

[ 669 ]

AAN EENE JEUGDIGE VRIENDIN,
MET MIJNE „POLITIEKE POEZY.”


Neem, jeugdige Vriendin, die van uw kindsche dagen
standvastig achting boodt den Dichter dezer blaân!
ten dankbetoon voor 't hart, hem door u toegedragen,
dees vruchten van zijn herfst met welgevallen aan!
Hoe? (zegt hier iemand licht) hoe? voor zoo jeugdige oogen
dien bondel neêrgelegd van sombre politiek?
Had in zijn ouderdom dan 's Dichters zangvermogen
geen tonen over van meer streelende muziek?
Geen dergelijke vraag heeft hy van u te vreezen,
Vriendin en Zuster, wier tot God gekeerde blik
niet licht een wenk, een zang, een woord heeft afgewezen,
by uwes Heeren heil, ook tuigend van Zijn schrik!
Waar immer voor Zijn oog de Marthaas dienend waren,
of rust gezocht werd door Mariaas aan Zijn kniên,
daar was die toon : Hy komt! heel 't aardrijk zal Hem zien!
van ouds een welkom woord by Judaas dochtrenscharen!

1853.