Da Costa/Herman Gildemeester
TER NAGEDACHTNIS VAN MIJN JONGEN VRIEND
H E R M A N G I L D E M E E S T E R,
IN DRIE EN TWINTIGJARIGEN OUDERDOM VAN OP DE BAREN
DES OCEAANS OPGENOMEN IN DE RUST ZIJNS HEEREN.
Een frissche en fiksche jeugd, in wier beminlijk schoon
van een rechtschapen hart de kloekheid lag ten toon!
Een ziel in ’t oog van God door reinigende plassen
van Christus dierbaar bloed van allen smet gewasschen!
Een liefderijken zoon, een bruidegom, een vriend! —
die van wat God hem gaf zijn broedren heeft gediend! —
Ziedaar wat van eene aard, vol schuddingen of doornen,
Gods vrijmacht afriep tot de rust van Zijn verkoornen!
Voor schreien, zielsstrijd, zelfverloochning, welke stof!
Voor lange droefheid, ja! maar ook voor eeuwgen lof!
Weent, Gildemeesters! weent! en wilt geen tranen sparen,
om met verhelderd oog uw voorrecht aan te staren.
1850.