Da Costa/Jubelfeestviering
TER GELEGENHEID DER
J U B E L — F E E S T V I E R I N G
VAN HET
Z E N D E L I N G — G E N O O T S C H A P
DER ENGELSCHE EPISCOPALE KERK.
Daar is een jubeltoon gehoord!
Zijn weêrgalm reikt van oord tot oord.
Dat al wie God vreest en Zijn woord
zich voege by het feestakkoord!
KOOR.
Looft den Heer! want Hy is goed.
Alle volken, tongen, talen,
moeten Zijnen roem verhalen!
want Hy kocht ze met Zijn bloed
De mensch geschapen naar Gods beeld,
heeft zijns formeerders eer gedeeld
met zon en maan, met dier en plant,
ja, ’t maaksel van zijn eigen hand.
KOOR.
Looft den Heer, enz.
Sints kende ’t Heidendom geen God,
geen heilge Wet, geen heilgebod.
De zonde leeft by ’t Godsgemis,
de hel regeert by duisternis.
KOOR.
Looft den Heer, enz.
Maar in de diepte dier ellend
heeft God zich tot den mensch gewend.
Het woord van redding werd bekend
tot aan des werelds uiterst end,
KOOR.
Looft den Heer, enz.
Zijn Heilgezanten gingen uit.
Geen spraak, waarin hun stemgeluid
aan duizenden den naam niet bracht
van ’t Lam voor hunne schuld geslacht.
KOOR.
Looft den Heer, enz.
De Heer wrocht meê. Zy gingen uit,
naar ’t Noorderijs, — naar ’t schroeiend Zuid, —
van waar de Zon in ’t Oosten straalt,
tot daar ze in ’t Westen nederdaalt.
KOOR.
Looft den Heer, enz.
Gewijde schaar! ga uit, ga voort.
En all’ gy Heidnen! hoort het woord.
Brengt thands Uw eerstelingen aan;
eens zal de volheid binnen gaan!
KOOR.
Looft den Heer, enz.
Eens zal Uw volheid binnengaan!
Bidt, aarsche volkeren! bidt aan,
met Isrels stammen eens te zaam
één kudde, één kerk, één volk, één naam!
KOOR.
Looft den Heer, enz.