Da Costa/Ter vijf en twintigjarige echtviering van de Constant en d'Ablaing

[ 682 ]

TER VIJF EN TWINTIGJARIGE ECHTVIERING
VAN
C. J. F. BARON DE CONSTANT REBEQUE
EN
J. F. BARONNESSE D’ABLAING VAN GIESSENBURG,
OP DEN 12 OCTOBER 1857.


Twee alouwde Ridderstammen
eens op Franschen grond geplant
schoten later nieuwe wortels
in het needrig Nederland.
Wat verzaakten zy? — De glansen
van de koninklijke zon!
Wat ontkwamen zy? — Den zondvloed
over Frankrijk en Bourbon!
Wat hervonden ze aan dees boorden
van den Rhijn en Noordzeestroom?
Nieuwe glansen, versche vijheên,
vruchten van d’ Oranjeboom.
By de vrijheid van ’ t geweten
voor Gods vrijgekochte kerk
nieuwe banen om te streven
naar een God gevallig werk. —

Voor twee takken dier stammen
was dat heil dan weggelegd,
saamgevlochten als zy bloeiden
in een zegenrijken echt —
echt, na vijf en twintig jaren
tot een zilvren band hersmeed,
[ 683 ]naar steeds groenend van de weldaân,
die er God op reegnen deed.

In den snellen loop der jaren,
wat ontviel u, edel Paar?
’t IJdel eener ijdle werel
ver en vreemd van ’t eeuwig waar!
En wat vondt ge ter vervanging
van die wereld en haar lust?
In het bloed des kruises vrede,
in eens Heilands liefde rust!
met een kroon nog daar benevens
van twee zonen (kostbaar pand!)
en twee dankbre kweekelingen,
hoop, als zy, van ’t vaderland.

Zie ze groeien, zie ze bloeien,
zie ze rijpen, God ter eer,
voor de dienst van Neêrlands koning —
voor de dienst van Hooger Heer!

Jonge vrienden, feestgenoten!
kwijt uw harten, vrij en blij,
maar dat den indruk, die u nablijft
tevens ernst en waarheid zij!
Wilt ge erkentlijkheid vergelden
voor de liefde van dit Huis?
Kiest, als eens uw vrome moeder,
Christus vaan en Christus kruis!

En gy zonen-zelv’ des Huizes!
draagt ook gy een schoonen naam,
naam, gevierd van Oost tot Westen
met dier vorsten roem te zaam,
die den Vlaamschen schedel dekten
met de Constantijnsche kroon
of by Leuven triumfeerden
hunner helden moed ten loon?
Leert vooral de plicht waardeeren
die zich vasthecht aan uw naam!
Leert hem voeren ridderaartig,
zonder trots en zonder blaam: —
[ 684 ]ja, gewillig van u werpen
bij dien eindloos kostbrer naam
dat de glorie aller vorsten,
aller Engelen te zaam!
Naam dien Hy-alleen kan geven
die de lelie mint van ’t dal
en geen lust heeft aan een hoogheid,
oorzaak eens van aller val!
Hy, God-zelf in ’t vleesch verschenen,
Koning eerst in needrigheid
dan — en haast! — in al de volheid
Zijner hemelmajesteit!


Zijne aanbidding, Zijn verwachting, dierbre Bruidegom en Bruid!
zij van ’t dankfeest, u verwaardigd, Aanvang, Midden en Besluit.

1857.