Da Costa/Een gebed voor den „Heraut”

EEN GEBED VOOR DEN „HERAUT.”
                      Die tot Sion zegt: Uw God is Koning. — JESAJA LII : 7.

   Bij de intreê van een nieuwen jaarkringloop
   wat wensch, wat beê, wat aangename hoop
vervult, te midden hunner diepe smarten,
Heraut van blijde tijdingen! de harten,
   die by uw stem voor Jesus en Zijn zaak,
   Zijn kerk, Zijn volk, een troostwoord vonden vaak?
Wat anders dan dat, toegeaâmd van Boven,
die stem, steeds trouw, belijden mag en loven,
   en galmen met steeds zekerder geluid
   de daden van den grooten Koning uit;
ontdekkende der wereld hare ellenden.
En hoe — waarheen ook de onmacht zich moog wenden
   der wetenschap, der wijsheid van dit stof —
   één naam alleen (Hem zij der eeuwen lof!)
in de ergernis van ’t kruiswoord is gegeven,
om God in God te erkennen, en — te leven?
   De kamp zij zwaar! volzalig is de keus.
   Volharding tot het einde! blijft de leus.
In onze zwakheid worde ze ons geschonken!
De zoete wijn van menschengunst maak’ dronken;
   van Christus smaad is zelfs het bittre zoet,
   en sterkt het hart en steunt der moeden moed!
Heraut van Koning Jeus en Zijn waarheid!
In deze uw kracht ga uit, en breng met klaarheid
   (de klaarheid eens geloofs, op ’t Woord gerust,
   en met dat Woord zich des triumfs bewust!)
’t getuignis van Apostlen en Propheten
tot hart, verstand, erkentnis en geweten!
   Zeg ook Zijn wondren, eens aan Nederland
   tot slaking van een dubblen slavenband
gewrocht! Betuig van zonde en van vergeving,
van krankte en dood, genezing en herleving.
   Hallelujah! het Lam voor ons geslacht
   brengt zelf den dag na d’ allerbangsten nacht!
Maar van dien nacht meld’ hoe zich reeds verzwaarde
de donkerheid. Europa, heel onze aarde,
   der maatschappij, verdiept in stoflijk heil,
   der Christenkerk, voor wereldwijsheid veil,
der menigte van lang gedoopte volken
vergaat het licht, geweerd door sprinkhaanwolken
   van By-, en On-, en Wan- en Waangeloof! —
   En Neêrland!… wie dan Neêrland minder doof,
wie meer geneigd om oor en hart te leenen
aan ’t vleiend lied der ijdele Sirenen
   van ongerijpte of valsche wetenschap,
   vervoerend en vervoerd van stap tot stap,
tot waar de Christus gantsch wordt afgezworen
of tot een klank werd voor begoochelde ooren
   om in den damp eens denkbeelds op te gaan,
   van Godheid, wezen, werklijkheid ontdaan!
Den Christus, ach! tot fielbren mensch verneêren,
dat kunt ge, o Isrel! thands by Christnen leeren,
   by meesters, voor orakelen erkend, —
   by kinderen, de schooltucht pas ontwend, —
’t akkoord van Gods getuigen ruw ontwrichtend,
en tegen Schriftgezag het hunne richtend…
   helaas! hoe werd het goud verkeerd in lood,
   de dag in nacht, de levensgloed in dood! —
Heraut van Jesus Godheid en Zijn waarheid,
Zijn koninkrijk en komst in openbaarheid!
   Troost, troost Zijn kerk, en zeg haar welk een dag
   èn Isrel èn zy-zelf nog wachten mag:
dag van oneindig licht uit eindig duister, —
van heel onze aard verhemelden luister,
   by ’t zinken van den laatsten Antichrist,
   die Davids Zoon en Heer Zijn kroon betwist, —
dag, lang begroet door Zijn aloude tolken
hy Jacobs huis, by de allerverste volken! —
   Het licht van Vorst Messias heerschappij
   is, midden in dees duisternis, nabij!

1858.