Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage/Jaargang 245/Nummer 108/De ontwikkeling der moderne schilderkunst

De ontwikkeling der moderne schilderkunst [1]
Auteur(s) [U.]
Datum Maandag 8 mei 1916
Titel De ontwikkeling der moderne schilderkunst. I.
Krant Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage
Jg, nr 245, 108
Editie, pg [Dag], tweede blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein
[aflevering 1] · [aflevering 2]

De ontwikkeling der moderne schilderkunst.

I.

      Zaterdagavond woonden wij in een der kunstzalen van d’Audretsch te ’s-Gravenhage, een interessante lezing bij, door den heer Theo van Doesburg, over: de ontwikkeling der moderne schilderkunst.
      Een onderhoudende, ten slotte met enkele lichtbeelden geïllustreerde lezing, in verband met het schilderijen zien, begrijpen on waardeeren, vooral ook van de nieuwere werken. En wie hoorde daarover niet, hetzij in enthousiasten, of vaker misschien nog in spottenden zin, over de moderne „ismen” in de schilderkunst als het impressionisme, cubisme en futurisme.
      En zijn er niet velen die houden van de oude schilderschool maar zich voor het werk der modernen niet in de subjectieve visie van den voortbrenger kunnen indenken; die voor zulk werk geplaatst zich afvragen: maar wat wil de schilder hiermee, wat willen zij deze modernen met hun helle kleuren-warreling van felle tinten, veelal zonder vaste vormen.
      Belangwekkend is daarom ook deze lezing, waar de heer Van Doesburg, enkele voorgaande perioden der schilderkunst besprekend, in geleidelijke overgang zijn hoorders tracht een inzicht te geven in het streven der impressionisten, kubisten, futuristen e. a., van de modernen dus, die zooals wij zeggen, de schilderkunst zelfstandig willen als beeldende kunst, ontlast van de sfeer van het conventioneele. Beeldend en zelfstandig, bezittend in hare uitingsmiddelen, het vermogen een innerlijke ontroering om te zetten in uiterlijke realiteit. Maar laat ons niet vooruitloopen.
      Spreker vangt aan het woord kunst te omschrijven ais de uitdrukking onzer waarneming uiterlijk, maar bovenal innerlijk, - van het leven.
      Door alle eeuwen heen heeft, in welken vorm dan ook de kunst de verhouding gerealiseerd, waarin de verschillende volkeren stonden tot het leven.
      Voortdurend ook zal de kunst van uitdrukkingswijze veranderen, veranderen met het eeuwig wisselende leven, dat het tot onderwerp heeft.
      De kunst is dus nooit een „zijn”, maar steeds een worden en ver-worden.
      Tot speciaal hier de „schilderkunst” overgaande, begint spreker dan bij ’n periode, waarin de schilderkunst al verleden had, namelijk in de 13e eeuw, in Italië bij Cima en Giotto. De periode bekend onder den naam „Primitieve”, waarin de schilderkunst de religieuze gevoelens van haar tijd illustreert, en aan de religie ook de oer-elementen der schilderkunst, kleur en vorm, ondergeschikt maakt tot dit illustratieve doel. Het „wat” kwam in de allereerste plaats, het „hoe” in de tweede. Een tijdperk van afhankelijkheid in de schilderkunst ten opzichte van de Religie.
      Met het realistisch-bewustzijn, waarbij dus het bewustzijn van de natuurlijke werkelijkheid meer op den voorgrond treedt en de Byzantijnsche overlevering meer op den achtergrond geraakte, begint dan het tweede groote tijdperk, dat tot diep in de 19e eeuw doorloopt. Terwijl nu de religieuze of mythologische voorstelling veelal wordt vervangen door voorstellingen van de natuur, bleef toch de schilderkunst litérair. Intusschen werd thans het doel de natuur benaderen en werd het werk der primitieven door het Realisme verdrongen, waartoe ook het middel, de olieverf door de gebroeders van Eyck toegepast en naar wordt gezegd ook uitgevonden, toe bijdroeg. Dok het portretschilderen treedt thans meer op den voorgrond.
      Uiterlijk wordt in de schilderij in deze tweede periode meer zelfstandig en losser van den wand.
      Is in de 17e eeuw de realistische schilderkunst in Spanje al tot groote hoogte opgevoerd, nog verder gaat in òns land Rembrandt, door spreker de futurist dier eeuw genoemd, die niet alleen het realisme wan licht en duister, vorm en kleur zocht, maar ook zichzelf, de innerlijke werkelijkheid, zin-sensaties op het doek wil brengen.
      Dit is het subjectieve element, dat de schilderkunst onafhankelijk moet maken en daarmee stond Rembrandt vrijwel alleen in zijn tijd. Dan komt in de eerste helft der 18e eeuw een tijd van stilstand, die achteruitgang zelfs moet heeten en wordt, uitgezonderd door Ant. Watteau, vrijwel niets gemaakt dat de zelfstandigheid der schilderkunst bevordert. Daartoe moeten we wachten tot de 19e eeuw, waarin Francisco Goya de derde en grootste periode voorbereidt. In zijn laatste werken zelfs vinden we bestanddeelen, die in de werken der impressionisten en expressionisten worden teruggevonden.
      Een groote stoot vooruit aan de schilderkunst moet echter de Fransche Revolutie geven. Trouwens het is eigenaardig, dat alle groote bewegingen op artistiek gebied samenvallen met groote historische gebeurtenissen.
      De Fransche Revolutie bracht de schilderkunst in nieuwe banen. Het nieuwe ideaal zocht nieuwe symbolen en vond die in de Romantiek.
      Een overgang van de Romantiek naar het Impressionisme, de school van licht en lucht, vormde de in Frankrijk gevormde Barbizon-groep, welke den weg bereidde waarlangs de kunst der toekomst zou gaan. Zij zochten het natuurlijke en echt menschelijke, het algemeene. Een ieder schiep naar eigen psychische waarneming, waardoor het Subjectieve dus zeer op den voorgrond trad.
      Het is goed in dit verband op te merken, hoe de verschijning van hun werk te dien tijde, gelijk thans het werk der ultra-modernen, groote hilariteit verwekte en uit de Parijsche „salons”, waar nog het klassicisme den boventoon voerde, werd geweerd; hoewel dit werk in de „Salon des Refugées”, door een Hollandsch schilder (Arie Scheffer) opgericht, veel belangstelling trok.
      En zoo komen we dan tot het Impressionisme, dat zooveel invloed op de verdere schilderscultuur zou hebben en de troebele en verdachte kleuren alle bronsen en zwarten van het pallet verwijderde; het object maakte tot een toon en de gansche natuur tot een reeks van tonen.

(Wordt vervolgd.)