Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage/Jaargang 205/Nummer 89/Heden

‘Heden werd het stoffelijk overschot van een geacht stadgenoot naar zijn laatste rustplaats op Eik-en-Duinen gevoerd. […]’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit het Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage, zondag 14 en maandag 15 april 1872, bijvoegsel, [p. 1]. Publiek domein.

[ bijvoegsel, 1 ]Heden werd het stoffelijk overschot van een geacht stadgenoot naar zijn laatste rustplaats op Eik-en-Duinen gevoerd.
’t Was dat van den heer Silvester Philippus Pels, die Dingsdag aan zijn betrekkingen en de maatschappij ontviel.
De ontslapene was tot in hoogen ouderdom — hij bereikte den leeftijd van 78 jaren, als zijnde den 5n April 1794 te Amsterdam geboren — met grooten ijver, onmiskenbare bekwaamheid en geheele toewijding bij de administratie der posterijen werkzaam; eerst met 1o Maart jl. werd hij van zijn betrekking ontheven.
In het jaar 1814 zag hij zich tot klerk, in ’23 tot adjunct-commies en in ’25 tot commies aangesteld, in welken laatsten rang hij in ’31 bij het Ministerie van Finantiën, afdeeling posterijen, werd geplaatst.
Tot hoofdcommies bevorderd in 1845, klom hij in ’57 tot referendaris op, om als zoodanig nog vijftien jaren ten dienste van den Staat te arbeiden.
Mag de afdeeling posterijen wel een der meest omvangrijke bij het Departement genoemd worden, waar de eischen van de dienst en van het publiek, vooral in de laatste jaren, met den dag schier klommen; de heer Pels was er steeds door zijn helder hoofd en onvermoeide werkzaamheid uitstekend op zijn plaats. Zijn wetenschappelijke en tevens practische opleiding, die zijn plaatsing bij de posterijen vóórafging — hij was toch eerst student aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam en daarna verbonden aan het kantoor van een Spaansch handelshuis — bleken een gewenschte voorbereiding te zijn geweest voor zijn optreding bij het vak, dat hij 58 jaren tot eer verstrekte.
Zijn voorlichting, waaraan men zooveel verpligt was, werd dan ook niet weinig aan het departement geschat en nu gemist, terwijl hij, door zijn welwillendheid en aangename vormen, hen die onder hem werkten zich tot vrienden maakte, welke indertijd zijn terugtreding en thans niet minder zijn verscheiden ten zeerste zullen betreuren.
’s Mans nagedachtenis zal dus in zegening blijven niet alleen bij zijn gezin, maar ook bij de talrijke vrienden, die hij zich in zijn ambtelijke loopbaan en daar buiten — ook in zijn kerkelijke betrekking bij de Duitsch-Evangelische gemeente — wist te verwerven.