De Génestet/Drie paren en een

[ 265 ]
 

DRIE PAREN EN EEN



Gij hebt twee ooren – maar één mond,
Dat vriend! zij u een teeken,
Om veel te hooren en niet veel
   Te spreken.

Gij hebt twee oogen – maar één mond,
Bedenk dat, u ten zegen:
Veel moet gij zien en zeer veel dient
   Gezwegen!

Gij hebt twee handen – maar één mond,
Den zin hoort gij te weten
Twee zijn er voor het werk, maar één
   Om te eten!

(RÜCKERT.)