De Génestet/Op een kind in Mei geboren

Welgelegen De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet

Op een kind in Mei geboren

Nooit van pas
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay.
[ 224 ]
 

OP EEN KIND IN MEI GEBOREN



I.

  Er is een kind geboren,
   Een jongetje in den Mei,
  De feestmaand, de uitverkoren
   Der liefde en Poëzij.

  Zij wieg staat tusschen rozen
   En gouden regens in,
  En bleeke wangen blozen
   Er bij – van moedermin!
[ 225 ]  De blonde zusjes staren
   Verbaasd het broertje aan;
  Moet dát in later jaren
   Met haar uit wandlen gaan?

  Zijn vaders hart vloeit over
   Van weelde, liefde en dank;
  De nachtegaal in ’t loover
   Zingt hem een wiegezank;

  Zingt: „Welkom in dit leven,
   Zoo treurig en zoo blij!
  Pluk bloemen in zijn dreven,
   Gij knaapje van den Mei!

  „Zie, aardig lentewichtje!
   Lief kopje, fijn en blond,
  Steeds met een schalk gezichtje
   Blijmoedig hier in ’t rond!

  „Groei, onder ’s Heeren zegen,
   Als ’t bloempje van ’t getij,
  Voorspoedig in den regen,
   En ’t zonnetje van Mei!

  „Blik onder vreugd of smarte,
   O frissche lenteknop,
  Steeds met een open harte
   Ten hoogen hemel op!

  „Doet ge ooit een liedje hooren,
   Zoo klink’ het vroom en vrij,
  Als ’t lied der lentekoren
   Vol zoete melodij!

  De God der lente spreide
   U rozen voor den voet,
  De God der Liefde leide
   U zachtkens, trouw en goed!
[ 226 ]  „Bloei in uw vaders gaarde,
   Bloei aan uw moeders zij,
  Hun schoonste bloem op aarde
   Gij knaapje van den Mei!”

II.

Een logen bleek ’t lied van Mei,
Een droom – de beê der Poëzij.
De wind der duinen, klagend over
Uw moeders graf, door ’t dorre loover,
Zong, kind der Lente, droef en bang
Uw ras een andren wiegezang....
Toen vloodt gij–zelf naar beter dreven
En zijt geen tweeden Mei gebleven –
Wel mocht ge na dit wreed begin!
Ach toch, wat bloemen de aard kan geven,
Hij heeft geen Meimaand in het leven,
Die vroeg u derft, o moedermin!