De Génestet/Vogeltjes, die zoo vroeg zingen, krijgt de poes

[ 176 ]

VOGELTJES, DIE ZOO VROEG ZINGEN,
KRIJGT DE POES.



Een vogeltje vroeg in de morgen,
Zong vroolijk en zonder veel zorgen,
Als vogelkens zijn, een lied.
O vogeltje, hou toch uw snater!
O denk aan den loerende kater –
Gij zingt... ge ontsnapt hem niet.

Een dichtertje, vroeg in den morgen
Des levens, zong zonder veel zorgen,
Als dichteren zijn, een lied,
O zangertjen, hoû toch uw snater!
O zie toch dien loerende kater,
Dien kritische, spottende sater –
Gij zingt.... ge ontsnapt hem niet.

Het vinkje bezweek onder wonden
En klauwen, en werd verslonden,
En ’t was met het vinkje gedaan,
En de ander? – hij scheurde zijn kleêrtjes
En liet er een bundeltje veêrtjes....
Maar vloog toch weer op in de sfeertjes,
En spoedig ook groeiden zijn veertjes
Veel mooier, Meneertjes,
          Weêr aan.

[[gap}}1851.