De Katholieke Illustratie/Jaargang 1/Nummer 5/Het feestvierende Rome

Datums Het feestvierende Rome (1867) door onbekend auteur

De Katholieke Illustratie, jrg. 1, nr. 5 (1867), p. 39-40.

De biddende moeder
Uitgegeven in 's-Hertogenbosch door Administratie van de Katholieke Illustratie (uitg. door Henri Bogaerts).
[ 39 ]

HET FEESTVIERENDE ROME.


Slot.

Rome 7 Julij.

Het plegtige eeuwfeest is van daag op waardige wijze gesloten met de zaligverklaring der 205 Japansche martelaren. Gisteren, zijnde het octaaf van het groote feest, bezocht de H. Vader de kerk van St. Jan van Lateranen om de overblijfselen van de prinsen der Apostelen te vereeren. Deze kostbare relikwiën stonden sedert het feest van St. Jan in zilver vergulde harten op het hoogaltaar. Volgens oud gebruik bezochten ook de Conservatoren bij het sluiten van het oktaaf met grooten luister de baziliek. Zij kwamen in met, goud doorwerkte en met scharlaken bewerkte talaren, met groote witte halskragen en dito manchetten, omgeven door, op Spaansche wijze, in het rood gekleede dienaren, om hunne eerbewijzing aan de relikwiën te brengen. Dewijl dit bezoek tegen den avond plaats had, werden zij bij hunne terugkomst door mannen met brandende fakkels vergezeld, wat in het bijzonder in de nabijheid van het Collosseum, dat zij voorbij moesten, aan tijden herinnerde, waarin zelfs de weg van Lateranen tot het kapitool noodlottig kon. worden. Welligt dagteekent ook van dien tijd het militair eskorte, dat thans dezen stoet tot eerewacht strekt. Men kon aan de ledige ruimten in St. Jan duidelijk zien, dat de vreemdelingen meerendeels reeds vertrokken waren. Dit viel echter heden in de St. Pieterskerk nog meer in het oog, alwaar een zeer zeldzaam feest, een zaligverklaring, plaats had. Tot dit einde werd het gedeelte der kerk achter het altaar der Belijdenis even zoo verlicht als op den grooten feestdag. Er was eene schilderij opgehangen, een tafereel voorstellende uit het leven der 205 Japansche martelaren. Dit was echter bij den aanvang der plegtigheid nog met een doek bedekt.

De tijd van het martelaarschap dezer dienaren Gods valt in de jaren tusschen 1611 en 1632. Er zijn onder hen priesters der Dominicanen, Franciscanen, Augustijnen en Jesuïten; verder leeken van verschillende standen, ouderdom en geslacht. Het proces der zaligverklaring is reeds door Paus Urbanus VIII in de eerste helft der XVI Ie eeuw begonnen, doch het getuigenverhoor was uiterst moeijelijk; de afstand van het oord, waar de marteling heeft plaats gehad, te groot, en de toegang tot dat land gedurende langen tijd onmogelijk, zoodat het proces opgeschoven moest worden. Eerst onder de regering van den tegenwoordigen Paus kon het worden voortgezet, en den 17en Mei dezes jaars verscheen de breve tot zaligverklaring. Zoodanig feest is eigenlijk niets anders als de plegtige afkondiging der breve door het domkapittel van St. Pieter. Er waren ditmaal zestien kardinalen bij tegenwoordig.

Alvorens de pontificeerende kardinaal de H. Mis begon, hadden eenige voorbereidende plegtigheden plaats: de notaris beklom de tribune en las met [ 40 ]uider stem de pauselijke breve van 17 Mei voor. Daarna hief de celebrant den lofzang Te Deum aan, het hulsel viel van de schilderij , de groote klok van St. Pieter werd geluid en de kanonnen van den Engelenburg werden gelost. Met het daaropvolgende gebed, waarin de namen der zaligverklaarden voorkomen, is de eigenlijke plegtigheid afgeloopen. De daarna volgende Mis de S. S. Trinitate is slechts eene Mis van dankbaarheid. Er waren bij deze gelegenheid twee muziekkooren die afwisselend werkzaam waren.

Men zag bij deze plegtigheid nog minder vreemde prelaten dan bij het feest in St. Jan; er waren zelfs geheel geen fransche bisschoppen meer tegenwoordig; een bewijs dat ook deze de terugreis reeds weder hadden aanvaard.

Het Eeuwfeest te Rome. Volksfeest te St. Piero in Montorio op den Janiculus van wege de stad aan de vreemdelingen gegeven.

Morgen zal ook ik de eeuwige stad verlaten, zoodat het de laatste brief is, dien gij van mij ontvangt. Het zal ook welligt de laatste zijn, dien ik te Rome schrijf; wie mag zich voorstellen dat hij tweemaal in zijn leven, het moge kort of lang duren, zoodanig voorregt zal smaken? Ik zeg de stad met weemoed vaarwel; want binnen hare muren heb ik de zoetste oogenblikken mijns levens gesmaakt, het schoonste, het gedenkwaardigste feest gevierd, dat de godsdienst kan aanbieden. Moge God de stad in Zijne hoede nemen en haar bewaren voor de vijanden der Kerk , die er reeds de schendige handen naar uitsteken. Moge Hij ook Pius IX in Zijne hooge bescherming nemen, den priestervorst, die der Kerk en zijne eeuw tot sieraad strekt, en wien gewis, wanneer de woelingen van het ongeloof en de revolutie onzer dagen eenmaal zullen hebben opgehouden, door de nakomelingschap de titel van Pius den Grooten zal worden gegeven. Mogen ook de Katholieken van Nederland steeds voor Rome blijven wat zij thans zijn: brave, getrouwe kinderen van onze Moeder de heilige Kerk.

Vaarwel