De Lotgevallen van Tom Sawyer/Hoofdstuk XXIII

Hoofdstuk XXII De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920) door Mark Twain

Hoofdstuk XXIII

Hoofdstuk XXIV
Uitgegeven in Nijmegen door G.J. Thieme.

[ 172 ]

HOOFDSTUK XXIII.




Aangetrokken door de schitterende uniform der ‘Matigheids-Cadetten’ werd Tom lid der afdeeling van het nieuw opgerichte genootschap en beloofde hij zich gedurende zijn lidmaatschap te onthouden van rooken en vloeken. Bij deze gelegenheid ontdekte de knaap iets, waaraan hij vroeger nooit gedacht had, namelijk - dat de aflegging der belofte om iets niet te doen, het beste middel is om iets te leeren doen. Tom voelde zich door een nooit gekenden lust gekweld om te rooken en te vloeken: ja, de begeerte werd zoo sterk, dat alleen de hoop om zich met zijn roode sjerp te vertoonen, hem er van terughield zijn lidmaatschap op te zeggen.

Het was 4 Juli toen hij tot den bond toetrad, en hij was nog geen acht en veertig uren lid geweest of hij was gereed en gezind zich van zijne boeien te ontslaan. Doch juist dien dag vernam hij, dat de oude vrederechter ziek was en waarschijnlijk zou sterven. Zulk een voornaam ambtenaar zou zeker met groote plechtigheid begraven worden en dan had hij een kansje om in zijn uniform den stoet te volgen. Drie dagen lang was Tom diep begaan met des rechters toestand en vol verlangen naar tijding. Nu en dan klom zijn hoop zoodanig, dat hij het waagde zijn sjerp uit de kast te halen en zich voor den spiegel voor de groote gebeurtenis te oefenen. Doch de rechter bleef wanhopig lang tusschen dood en leven dobberen en werd ten slotte aan de betere hand en daarna voor hersteld verklaard. Tom was boos en zeide onverwijld zijn lidmaatschap op. Helaas! dienzelfden nacht stortte de rechter in en stierf.

Tom besloot oude vrederechters nooit meer te vertrouwen. De begrafenis was prachtig en de cadetten paradeerden op [ 173 ]een wijze, die er op toegelegd scheen om het vroegere lid van afgunst te doen vergaan. Doch hij was vrij en kon weder naar hartelust rooken en vloeken. En nu bemerkte hij tot zijne verwondering, dat hij er op eens geene behoefte meer aan had. De wetenschap alleen, dat hij het doen kon nam den lust en het genot er van weg.

Tot Toms groote verbazing begon hij te bemerken, dat de lang gewenschte vacantie wat vervelend werd.

Hij beproefde een dagboek te maken, doch aangezien er de eerste drie dagen niets merkwaardigs voorviel, gaf hij het op. Toen kwam het ‘Café Chantant’, der negerzangers in de stad en maakte sensatie. Dadelijk werd er door Tom en Joe Harper een speel- en zanggezelschap opgericht en de knapen vermaakten zich daarmede een paar dagen. Zelfs de dag van den intocht des nieuwen Senators mislukte gedeeltelijk, omdat het hard regende. Dientengevolge was er geen optocht, - en zelfs in den grootsten man der wereld (naar het oordeel van Tom), den heer Beuton, een wezenlijken Senator van de Vereenigde Staten, werd hij bitter teleurgesteld, want deze bleek op geen stukken na vijf en twintig voet lang te zijn.

Toen kwam er een paardenspel. De jongens speelden drie dagen ‘cirque’, in tenten van lompen en oude tapijten, met toegangskaarten van drie centen en twee voor meisjes, en daarna werd het paardenspel opgegeven.

Eindelijk kwam er een buikspreker en een goochelaar - die weder vertrokken en het stadje achterlieten somberder en droeviger dan ooit.

Ook werden er enkele kinderpartijen gegeven, doch zij waren zoo zeldzaam en zoo heerlijk, dat de pijnlijke leemte tusschen de eene visite en de andere er te meer om werd gevoeld.

Becky Thatcher was naar huis gegaan, naar Konstanti[ 174 ]nopel, om de vacantie bij hare ouders door te brengen: dus was er nergeens een zonnestraaltje te vinden. Daarbij kwam nog het vreeselijk geheim van den moord, dat eene slepende ellende bleef voor den armen knaap.

Midden in de vacantie vertoonde zich de mazelen-epidemie en Tom was twee weken lang een gevangene, dood voor de wereld en hetgeen daarin voorviel. Hij was zeer ziek en stelde nergens belang in. Toen hij eindelijk weder buiten mocht komen en zachtjes de stad doordrentelde, scheen alles en elk schepsel een treurige verandering ondergaan te hebben. Er was een straatprediker geweest, die de menschen bekeerd had, niet alleen de volwassenen, maar zelfs de kleine jongens en meisjes. Tom ging de stad rond in de hopelooze hoop van ten minste een enkel zondig gezicht tegen te komen, doch overal wachtte hem teleurstelling. Hij vond Joe Harper verdiept in de studie van het Nieuwe Testament en hij wendde zich droevig van dit drukkend schouwspel af. Hij zocht Ben Rogers en vond hem aan het bezoeken van armen, met een mandje met traktaatjes, als eene waarschuwing tot bekeering, bij zich. Hij spoorde Jim Hollis op, die hem wees op den zegen van de mazelen. Iedere jongen, dien hij tegenkwam, bracht een dosis tot zijn toestand van neerslachtigheid toe, en toen hij in wanhoop eindelijk zijn toevlucht nam tot Huckleberry Finn en ook door hem met eene aanhaling uit de Schrift ontvangen werd, brak hem het hart en sloop hij naar zijn bed en maakte zich wijs, dat hij de eenige in de stad was, die voor eeuwig, eeuwig was verloren.

Juist dien nacht kwam er een vreeselijke storm met slagregen, ontzettende donderslagen en verblindende bliksemstralen. Tom kroop onder de dekens en wachtte in een akelige onzekerheid zijn doemvonnis af; immers hij was volkomen overtuigd, dat dit woeden der elementen [ 175 ]om zijnentwil geschiedde. Hij geloofde, dat hij de verdraagzaamheid der bovenaardsche machten getart had, meer dan zij dragen konden, en dat dit er het gevolg van was. Het zou hem wel vreemd voorgekomen zijn als zooveel vertooning en geschut was aangewend om een mug te dooden, doch hij vond het heusch niet ongerijmd, dat er zulk een onweder was ontstaan om een worm als hij te vernietigen.

Langzamerhand bedaarde de storm en verdween, zonder zijn voornemen te hebben ten uitvoer gebracht. De eerste aandrang van den knaap was, dankbaar te zijn en zich te verbeteren. De tweede was te wachten: immers er mochten nog eens meer stormen komen.

Den volgenden dag stond de dokter opnieuw voor zijn bed. Tom was weder ingestort. De drie volgende weken, die hij op zijn rug doorbracht, schenen eene eeuwigheid. Toen hij eindelijk weder buiten kwam, was hij nauwlijks dankbaar dat hij gespaard was gebleven, daar hij immers verlaten en van makkers beroofd was. Hij zwierf lusteloos door de straat en vond Jim Hollis voor rechter spelende in een gerechtshof van jongelieden, die een kat wegens moord hadden aangeklaagd, in de tegenwoordigheid van haar slachtoffer, een vogel. Daarna zag hij Joe Harper en Huck Finn, die in plaats van de Schriften te lezen, bezig waren een gestolen meloen op te muizen. Arme knapen, ook zij waren weder ingestort!