De Opmerker/Jaargang 33/Nummer 9/De Amsterdamsche Beurs

De Amsterdamsche Beurs
Auteur(s) P.F. Laarman
Datum Zaterdag 26 februari 1898
Titel De Amsterdamsche Beurs
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 33, 9, 67-68
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

[67]
[...]


DE AMSTERDAMSCHE BEURS.

      Naar aanleiding van mijn artikel in De Telegraaf van 7 Febr. ll., 2e avondblad, waarvan ik met genoegen een uittreksel met bespreking vond in uw blad van 12 Febr. ll., verzoek ik u, na dankbetuiging voor de sympathie welke het lot van Amsterdam, in zake de haar boven het hoofd hangende verknoeiing, bij u mocht ondervinden, de volgende verduidelijking in uw blad op te nemen.
      Ik schreef namelijk:
      „Schrijver had dezer dagen als een gunst verlof bekomen om het model van den nieuwen Beursbouw te zien en ondanks dat hem werd verzocht hieraan geen ruchtbaarheid te geven, gevoelt hij zich toch, als gevolg van die beschouwing, in geweten tegenover zijn medeburgers verplicht die geheimzinnigheid te verbreken. De indruk toch, dien het model op hem maakte, was van den meest ontmoedigenden aard”.
      Hierop volgt uwe redeneering:
      „Dat staat dien jongeheer niet fraai”, zou de schoolmeester zeggen. Doch de mogelijkheid bestaat, dat de heer Laarman geen geheimhouding beloofd heeft en dat hij dus vrij was al dan niet aan het verzoek „om geen ruchtbaarheid te geven” te voldoen.
      „Hoe dit zij, de”, enz. enz.
      Voormeld stuk, mijn eerste product op het gebied der schrijverij, had ik opgezet, gloeiende van verontwaardiging, en het opsommen eener oneindige reeks grieven en redenen maakte het zóo lang, dat ik moest schrappen en verkorten wat mogelijk was.
      Vandaar dat mijn mededeeling omtrent dat bezichtigen en verzoek om geheimhouding misschien eenigszins aan duidelijkheid te kort schoot voor hen die soms liefst verkeerd lezen.
      Ten einde dus alle onduidelijkheid weg te nemen en die tevens als wapen te ontnemen aan sommige Amsterdamsche deskundigen die, zooals men mij mededeelde, daarvan als een ellendig, bij de haren erbij gesleept voorwendsel, (o zoo gaarne!) misbruik maken om zich te onttrekken aan het behartigen der belangen van Amsterdam, sta ik erop de doodeenvoudige toedracht der zaak nogmaals mede te deelen.
      Alle motieven door deskundigen gekozen of gezocht als dekmantel voor hunne onverschilligheid of wel angst voor benadeeling, of wel dewijl zij vreezen dat hunne werken misschien ook den toets der critiek niet glorierijk kunnen doorstaan, laten mij totaal koud. Dit is toch de gewone loop der zaken en in mijn vorig stuk reeds voorspeld.
      Jammer alleen dat daardoor enkele deskundige kunstenaars, met waren ijver bezield voor de goede zaak, geene of weinig medewerking in hunne pogingen ten


[68]


goede mochten vinden, zooals mij mede ter oore is gekomen.
      Enfin, dit moet iedereen tegenover zijn eergevoel verantwoorden.
      Tegen het gebruik echter van bovenbedoeld voorwendsel, als mijne eigene eer rakende, protesteer ik ten sterkste.
      En daarom ter zake:
      Toen ik onlangs van eenige bekenden vernam, dat door hen en verscheidene anderen het Beursmodel officieus was gezien en vrij algemeen niet zeer fraai werd gevonden, beproefde ook ik mij toegang tot deze verborgenheid te verschaffen. Dit werd mij door den bouwmeester, hoewel wetende dat ik zijner latere Neo-Amerikaansche (?) kunstuitingen geenszins ben toegedaan, toch gcreedelijk vergund.
      Niet vóór doch nadat ik het model had gezien, werd mij verzocht dat liever niet te vertellen, dewijl dan iedereen het zou willen zien en dan hetzelfde gehaspel van vroeger weder zoude aanvangen.
      Daarop werd door mij niet de minste bepaalde belofte gedaan.
      De indruk toch, niet alleen van het gebouw zelf, maar bovendien mijn spijt dat het zoude worden neergesmakt als „sta in den weg” op het nu nog prachtig ruime en voor alle schoons geschikte Damrak, het eenige nog niet verknoeide gedeelte van Amsterdam, was van dien aard, dat ik er niet het minste voor voelde om aan dat verzoek te voldoen, ja erger! stilzwijgen als verraad aan de burgerij van Amsterdam beschouwde.
      Het geldt toch een Amsterdamsch publiek gebouw en wordt door de Amsterdamsche burgerij betaald, al werd haar het tegenwoordig ontwerp hoofdzakelijk door pressie van vreemden opgedrongen.
      Van geheimhouding kan en mag dus in geen geval sprake zijn. Overal toch worden die ontwerpen voor het belangstellend publiek ter bezichtiging gesteld.
      Nu het gewone voorwendsel „jalousie” niet toepasselijk is, moest er dus een andere uitvlucht door enkelen worden uitgedacht om zich buiten schot te houden.
      Ik hoop dat die enkelen na deze meer duidelijke uitlegging den moed zullen hebben, nu in het belang van Amsterdam voor hunne eigene gevestigde opinie uit te komen.
      U dank zeggende voor de opname,

Uw dw. dr

P. F. Laarman.

Architect.