De Standaard/Jaargang 10/Nummer 2697/1880

‘1880. IV’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Standaard, donderdag 6 januari 1881, [p. 1]. Publiek domein.
[ 1 ]

1880.


IV.

Zooveel is zeker, dat Griekenland herhaaldelijk verklaard heeft na de gemaakte kosten voor de oproeping van het leger niet te kunnen terug gaan. Men heeft, toen Griekenland voor 50 jaar een zelfstandig rijk werd, do fout begaan het te zeer in te perken. Sinds ging het ontzaglijk vooruit in elk opzicht, zoodat het minstens Thessalië behoeft, om voor zijn handel de noodige aansluiting bij den spoorweg over Salonika te verkrijgen.
Even zeker als Griekenland al het mogelijke hiervoor zal doen, kan men echter aannemen, dat de Porte de gewesten en steden, die van haar geëischt worden, niet dan in het uiterste geval zal afstaan. Dat zag men aan de eindelooze quaestie over een onbeduidend stedeke als Dulcigno. Wordt de Grieksche quaestie naar denzelfden maatstaf van tijd behandeld, dan kan ze gerust ad Kalendas Graecas verschoven heeten.
De mogendheden, Duitschland allereerst, trachten op diplomatieken weg de oplossing van ’t vraagstuk te vinden, wat geen gemakkelijke taak is. Wel is dezen winter een ernstige verwikkeling tusschen Griekenland en Turkije nog minder te vreezen, wijl het jaargetijde dit verbiedt, maar met dit al blijft de Oosterhemel donker, en is het Grieksche vraagstuk de zwarte wolk, waaruit een onweer kan losbarsten. Op voorstel van Frankrijk is in de laatste dagen van een scheidsgericht der mogendheden in dit vraagstuk gesproken. Verder dan een voorstel kwam men echter nog niet.
Een derde quaestie, de Armenische, is evenmin iets verder gekomen in 1880. De Christelijke bevolking van dit ongelukkig land, aan Turkije’s oostergrens, heeft weder ontzettend geleden door hongersnood. Het Turksch wanbestuur doet alle voorziening in den nood ontbreken, ja, maakt vreemde hulp vaak onmogelijk. Daarbij komen de gestadige roof- en moordtochten der Kurden. In ’t laatst des jaars toonde zich deze stam bijzonder roerig, en deed zelfs een zorgwekkenden inval in Perzië, waarbij op schrikwekkende wijs werd huisgehouden.
Van Oost-Rumelië hoorde men dit jaar weinig, maar genoeg om te bewijzen, dat men er de gedachte niet laat varen, om zich aan de heerschappij der Porte te onttrekken, en een deel te worden van het Bulgaarsche rijk, dat pas is gevestigd.
Alles saamvattend, komt men tot de slotsom, dat Turkije in gestadigen achteruitgang, zoowel wat macht als geldmiddelen en gebied betreft, verkeert. In het Europeesche gedeelte heerschen wanorde, roof, nood en armoe. Van de voorgestelde schuldregeling zal wel niemand veel heils verwachten. Zeker zouden de Duitsche ambtenaren, waarvan de Porte is beginnen zich te bedienen, iets kunnen doen, maar men is in Turkije gewoon goede plannen aan te hooren, maar wel te zorgen dat ze niet worden uitgevoerd. Wellicht nog jaren zal het Turksche rijk, bij de gratie der mogendheden en huns naijvers, voortsukkelen, maar aan de verjonging van het rijk en zijn wederopstanding tot duurzaam leven gelooft niemand meer.
Van het Balkan schiereiland tot Oostonrijk is de overgang geleidelijk. Verblijdend is de toestand van dit groot en veelomvattend rgk niet, wanneer men op den binnenlandschen staatkundigen toestand in het afgeloopen jaar het oog richt.
Graaf Taaffe is nu bijna anderhalf jaar hoofd van het ministerie in het Cisleithaansche deel der monarchie, doch overigens was sinds Aug. 1879 aan wisseling van ministers geen gebrek. De partijen stonden dit jaar scherper dan ooit tegenover elkander. Centralisten en Autonomisten bepleitten in vergaderingen en ’s lands raadzaal hun bedoelen en belangen. In den laatsten tijd vooral is de verhouding meer en meer gespannen geworden. Maakte graaf Taaffe bij de benoeming der nieuwe ministers in Juli l.l. een verdere zwenking rechts, de liberale Centralistische partij, die een eenig Oostenrijk wil, blijft alle kracht inspannen, om het streven der Autonomisten te verijdelen, die elk der vele nationaliteiten waaruit Oostenrijk bestaat, tot haar recht willen laten komen. De zelfstandigheid voor zich te winnen, die Hongarije voor jaren veroverde, blijft het streven dezer laatste, conservatieve partij, tegelijk die der regeering, en de meerderheid vormend in de Kamer, schoon niet in het Heerenhuis. Hoe bitter de strijd der partijen en nationaliteiten was, herinnert men zich uit de quaestiën over de taal, de hoogescholen enz. enz.
Toch is graaf Taaffe gebleven bij zijn oude denkbeeld van een regeering staande boven de partijen, die liever aftreedt dan zich beslist voor eene of andere te verklaren. De krasse handeling der linkerzijde, die dezer dagen weigerde de voorloopige begrooting goed te keuren, de scherpe redevoering waarin het hoofd der liberale partij, Von Schmerling, ten leste van haar instemming kennis gaf (eigenlijk een verklaring in naam van al wat niet autonomistisch is) hebben den eersten minister niet tot heengaan bewogen. Zeker is echter, dat het parlementaire jaar voor Oostenrijk in tamelijk kritieken toestand sluit.
Een geluk is het dat, wat de buitenlandsche betrekkingen aangaat, de Oostenrijksch Hongaarsche monarchie, onder de leiding van Von Haymerle, dit jaar meer tevreden zijn kan. Da verbintenis met Duitschland behield haar kracht, en de verhouding tot de Balkan-staten werd gunstiger. De rondreis des keizers in de Oostelijke deelen des rijks bewees, hoe zeer het Huis van Habsburg nog steeds het groote aantrekkingspunt blijft, waarom de vele en elkaar vaak hatende volkeren der monarchie zich scharen. De erfgenaam des rijks, prins Rudolf, verloofde zich dit jaar met de nog zeer jeugdige prinses Stéphanie van België.