De Telegraaf/Jaargang 5/Nummer 1696/Avond-editie/Een maatschappelijk euvel

‘Een maatschappelijk euvel’ door J.C.F.
Afkomstig uit De Telegraaf, maandag 23 augustus 1897, Avond-editie, [p. 6]. Publiek domein.
[ 6 ]

Een maatschappelijk euvel.

De beschouwing van R. in De Telegraaf van 18 Aug. verdient zeer zeker toejuiching. Met afkeuren komt men niet verder; er dient een voorbeeld gegeven te worden, wil er iets aan den bestaanden toestand worden veranderd. Nu geeft R. een middel aan, dat zeker doel kan treffen bij genoegzame deelneming, doch dat mijns inziens nog lang niet afdoende zal werken. We kunnen de fooien in twee soorten onderscheiden: die, welke we geven aan lieden, in dienst bij publieke instellingen en inrichtingen, bij winkeliers e. a., en die welke ons als belasting zijn opgelegd aan het dienstpersoneel van particulieren.
En nu geloof ik, dat een verandering in den toestand het best aangebracht kan worden bij de tweede soort. Wanneer men bij een particulier te gast is, dan verstrekt men meid of knecht een fooi. Immers men handelt in de meeste gevallen daarmede niet slechts in den geest van de dienstboden, doch ook tot groot genoegen der verschillende gastvrouwen en daar is meer aan gelegen. En toch, is het niet te dwaas, dat ’n gastvrouw, die ’t haar gasten aan niets laat ontbreken, hen per slot van rekening hunne eigen bediening laat betalen?
Want dit is een feit, de dienstboden worden er maar al te vaak op gehuurd. Daarom acht ik het niet slechts voldoende zich te verbinden geen fooien te geven of aan te nemen (als men ten minste gekorte percenten voor contante betaling bijv. fooien wil noemen, doch tevens aan ondergeschikten het strengste gebod uit te vaardigen, eenige geldelijke bijzondere belooning van anderen aan te nemen.
Nu zegge men niet: dan krijgen we een even corrupt stelsel als bij spoorwegmaatschappijen, tramwegen enz., waar het den beambten ook verboden is en meer fooien worden aangenomen dan ergens elders; want hier is geen contrôle mogelijk.
Ook is het fooiensysteem hier meer ontaard in een stelsel van omkooperij. Bovendien is het bij dergelijke instellingen eenvoudig voldoende, zich te verbinden geen fooien meer te verstrekken. Men heeft hier slechts met de beambten te maken en niet met hunne chefs. Doch als men weet of vermoedt dat particulieren gaarne zien dat belooningen worden verstrekt aan hun dienstboden, dan gaat ’t soms zeer lastig zich hieraan te onttrekken en ongetwijfeld zou de zaak veel gemakkelijker worden gemaakt, zoo ieder zijn dienstpersoneel voldoende bezoldigde en ten strengste verbood ook maar het minste aan te nemen.
Wat baat het, zoo men zich zelven verbindt geen fooien uit te deelen noch te ontvangen, terwijl men zijn bedienden in de gelegenheid laat ze aan te nemen?
Ook in dit opzicht moet men voorgaan, en door dit te verbieden dwingt men anderen een fooi in hun zak te houden, en brengt ze tevens op den weg om zelf te leeren inzien, hoe bespottelijk dat ellendig systeem toch wel is.
Wanneer particulieren voorgang in kleineren kring, waar contrôle mogelijk is, dan zal langzamerhand ook in uitgebreider kring, in zaken en publieke instellingen, dit maatschappelijk euvel kunnen verdwijnen.

J. C. F.