De schilder De Winter en zijn werk/III

De schilder De Winter en zijn werk
I. Intieme inleiding.
II. De Psychose van het werk en den werker.
III. Het redelijk Evenwicht.
IV. Zijn werkwijze.


[p. 12]

III


Het redelijk Evenwicht

      Het verstand is de uitbloei van de intuitie, de vormen van het instinct: de dieren, hebben zich geëvolueerd tot redevormen: menschen. In de kunst laten zich twee groote groepen onderscheiden: de intuitieve en de bewuste. De Winter behoord tot de eerste groep. Zoolang een aanvoeling of ontroering niet gelouterd wordt door het verstand, het ordende en assimileerende element, ontstaat geen zuiver kunstwerk. Deze construeerende en bewust vergeestelijkende factor, die de voornaamste factor van het cubisme is, mis ik te veel in de Winter om in zijn werk een afgerond kunstverschijnsel van de hoogste orde te kunnen begroeten.

      Hoe redelijker de kunst wordt, hoe menschelijker; hoe instinctiever, hoe dierlijker.

      De Winter mist het redelijk evenwicht.
      Zijn geheele werkwijze is die van een hevig levende ziel, die zijn wezen aan de stof mededeelt, zonder zich te bezinnen.
      Een ontroering wordt bij mij eerst dan een gedachtevorm, wanneer mijn ontroering dóór mijn verstand vorm aanneemt. Deze gedachtevorm wordt tot kunstvorm door het nuchter construeeren, wat in de scheppende handeling van hooger orde beteekent: het in evenwicht brengen, — in volkomen rust en helderheid — van het beeldend middel met den geestelijk waargenomen vorm. Zoo-


[p. 13]

doende kunnen de twee voornaamste kunstelementen: de ontroering en verstand, met elkaar in evenwicht komen. Omdat de kunstenaar in elke werk meer of minder onderligt, is de intuitieve kunst een gevaarlijk terrein, daar de gedeformeerde natuurvorm eerder een beneden-natuurlijke oer-emotie veroorzaken, dan een geestelijke ontroering.
      Ik mis in de Winter dit laatste nog te zeer en heb daarom juist een inleiding aan mijn kritiek laten vooraf gaan om den aard der bekoring die zijn werk blijvend op mij uitoefent, te bepalen.