De schilder De Winter en zijn werk/IV
De schilder De Winter en zijn werk |
---|
I. Intieme inleiding. |
II. De Psychose van het werk en den werker. |
III. Het redelijk Evenwicht. |
IV. Zijn werkwijze. |
[p. 14]
Kunstenaars van minder directe aanvoeling met den universeelen levensinhoud dan de Winter zullen in het uiterlijk aspect, dat zij belichamen meer kleurgevoel, meer evenwicht, rhythme enz. leggenen daardoor als schilder in de traditioneele beteekenis, de Wintervooruit zijn. Wat deze hiertegenover stelt is echter van heel anderen, buiten zinnelijken, psychischen aard en biedt een mogelijkheid voor de toekomst, die niet genoeg gewaardeerd kan worden.
Er is in de kunstgeschiedenis, voornamelijk bij de stemmingskunstenaars, een streven naar deze nieuwe mogelijkheid, die bestaatin het immaterialiseeren van het schilderkunstige middel. De Winter’s eerste werk is het doek of papier te immaterialiseeren door het veroorzaken van een sfeer die zich leent tot het uitdrukken van het psychische aspect, waarvan hij zwanger gaat. Begint hij in deze sfeer vorm aan te brengen, dan kan hij dat slechts doen met een „bestorven”, of zooals ik zei geimmaterialiseerd materiaal. Niet altijd gelukt het hem de verf in een psychische stof om te zetten en dan ontstaat, omdat zijn kunstzin zich niet in de richting van natuur-nabootsing beweegt, een zeer onaangename stoffelijke indruk.
Door het omzetten van het schilderkunstig middel van het naturalistisch-uitbeeldende in het psychisch-beeldende heeft de Winter een voorbereiding gemaakt tot het bereiken van eener hoogere psychische schilderstof.
[p. 15]
Hoewel er schilders onder de moderne beweging zijn, die in hun uitingswijze meer volkomen en zuiver genoemd moeten worden is hetgeen de Winter in zijn onvolkomen uitingswijze tot stand brengt van meerdere beteekenis op psychisch terrein dan welke uitingswijze ook.
Mochte hij komen tot gelouterde meer geestelijke belichaming, tot de „witte vlam”, dan zal hij vanuit het stadium van het zwevende het stadium van het stijgende bereiken en ons de schoonheid brengen door een bovennatuurlijke of geestelijke en daardoor blijvende kunstuiting.
Leiden 27/7 1916.