Eenzame liedjes/De wilgen

Kindergedachten Eenzame Liedjes (1906) door C.S. Adama van Scheltema

De wilgen

De Schoonheid
Uitgegeven in Rotterdam door W.L. & J. Brusse.
[ 46 ]
 

XXV.

 

DE WILGEN.

 
(TEKST VOOR EEN KINDER-
PRENTENBOEK.

 

Daar ware' eens zeven wilgen
In eene boerenwei,
Die droegen groote pruiken op
Hun oude harde houten kop,
En stonden op een rij.
En hunne pruik met haren
Die kwam nooit tot bedaren —
Ze knikten almaar: „ja en neen”
Wat dat wou zeggen wist er geen.
 
Toen kwame' er heel veel vogeltjes —
Die bouwden daar hun nest,
Die woonden allen paar aan paar,
En leefden leutig met elkaar,
En vonden 't opperbest.
En ieder zong een liedje —
Van wiede- wiede- wiedje, —
Maar al de wilgen riepen: „Och,
Wat schreeuwen daar die vogels toch!”

[ 47 ]

 
Toen kwam de wilde wervelwind —
Die ziet ze daar zoo staan,
En draait zich driemaal om, en zeit:
„Wat 's dat nou voor parmantigheid !”
En waait zoo op ze aan: —
Eerst deden ze nog deftig,
Maar 't werd hun gauw te heftig —
Toen riepen ze allen door mekaar:
„0 heerejee wat is dat naar !”

Toen kwam een groote regenbui —
Die keek heel boos, en zei:
„Die pruiken vind ik veel te hoog,
Dat 's geen fatsoen, die zijn te droog —
Daar moet wat water bij !” —
De wilgen snikte' en steenden:
„Wat is dat nat!” — — ze weenden!
„O!” riepen ze met 'n lang gezicht,
„Nee dát vergeten we niet licht!”

Toen kwam een dikke bonte koe —
Die snoof zoo 's, en zei: „wel
Zoo'n wilgeblaadje mag ik graag,
Dat 's juist goed voor een volle maag
En voor een zwak gestel!
'k Mag zeker van uw pruiken
Wel 'n kleinigheid gebruiken?” —
De wilgen zuchtte' elkander toe:
„Wat zeg je nou van zóó een koe !”

[ 48 ]


Toen werd op 't laatst hun pruikebol
Zoo alleraakligst lang,
Dat iedereen van schrik wegliep —
De vogels riepen: „piep piep piep !”
En werden ook wat bang.
En ieder zei: „wat vreeslijk !
Dat 's zeker ongeneeslijk !” —
De wilgen dachten: „Dat 's juist fijn,
't Bewijst dat wij van adel zijn !”

Toen kwam de boerenkapper aan,
Die had een lange schaar —
En knipte met een groote hap,
Zoo maar op éénmaal: knip-knip-knap,
Door ál dat wilgenhaar! —
Zij schrokken zelf verbazend,
Maar de andren lachten razend,
En riepen allemaal brutaal:
„Wat bennen jullie nou weer kaal !”