Eenzame liedjes/Kindergedachten
← Zomer | Eenzame Liedjes (1906) door C.S. Adama van Scheltema | De wilgen → |
Uitgegeven in Rotterdam door W.L. & J. Brusse. |
XXIX.
KINDERGEDACHTEN.
Het regent — o wat regent het!
Ik hoor het uit mijn warme bed,
Ik hoor de regen zingen, —
Het regent, regent dat het giet —
Dat niemand daar nou iets van ziet
Van al die donkre dingen!
Het ruischt en regent en het spat —
Nou worden alle boomen nat
En plast het in de slooten, —
Het regent óver- óveral —!
O he! — daar loopt het zeker al
In straaltjes uit de goten !
Wat is dat gek en leuk geluid !
Wat is het lekker om dat uit
Je donker bed te hooren: —
't Is of de regen samen praat,
Of dat een kerel buiten staat
Te fluistren aan je ooren.
Nou druipt het in dat open gras —
Nou zal er wel een groote plas
Op alle wegen komen, —
Nou loopen nergens menschen meer —
verbeel je eens in zoo een weer —!
Daar wou ik wel van droomen.
En vroeg, morge' in de zonneschijn,
Als dan de blaadjes zilver zijn,
Met druppeltjes bepereld —
Dan doe ik toch mijn eigen zin: —
Dan loop ik héél — en héél ver in
De schoongeworden wereld!